ECLI:NL:GHAMS:2015:3419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
200.169.806/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van de omzetting van faillissement naar schuldsanering wegens onvoldoende goeder trouw en aanhoudende schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van [X] tot omzetting van zijn faillissement naar een schuldsanering. [X] had eerder, op 13 mei 2015, een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, waarin hij vroeg om opheffing van zijn faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsanering. De rechtbank had dit verzoek op 7 mei 2015 afgewezen, omdat [X] niet te goeder trouw zou zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, die onder andere bestonden uit hoge belastingschulden en een aanzienlijke schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 14 juli 2015, heeft [X] zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij inmiddels een vaste baan had en dat zijn omstandigheden verbeterd waren. Hij stelde dat hij nu in staat was om zijn schulden aan te pakken, mede door de hulp van zijn familie en een accountant. De curator in het faillissement van [X], mr. E.A. de Boer, heeft verklaard dat [X] zich naar behoren aan de verplichtingen van het faillissement houdt, maar het hof oordeelde dat [X] niet voldoende had aangetoond dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden.

Het hof heeft vastgesteld dat de schulden van [X] voortvloeien uit zijn onvermogen om belastingaangiften te doen en zijn nalatigheid met betrekking tot voertuigen die op zijn naam stonden. Ondanks de verbeteringen in zijn situatie, waren de wijzigingen nog te kort van duur om te concluderen dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hebben geleid onder controle had gekregen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat [X] niet wordt toegelaten tot de schuldsanering. Het hof heeft [X] wel de mogelijkheid gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als zijn situatie verder verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.169.806/01
rekestnummer rechtbank : C/14/13/190 F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juli 2015
in de zaak van
[X] ,
wonende te [Y] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Glijnis te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 13 mei 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2015, waarbij het verzoek van [X] strekkende tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsanering is afgewezen.
[X] heeft op 10 juli 2015 een aanvullend verzoekschrift met bijlagen aan het hof doen toekomen.
De curator in het faillissement van [X] , mr. E.A. de Boer (hierna: curator), heeft een verslag, met producties, aan het hof verzonden, welke stukken zijn ingekomen op 11 juni 2015. Tevens heeft de curator opgave gedaan van het aantal uren dat hij aan de afwikkeling van het faillissement heeft besteed. Voorts heeft hij op 8 juli 2015 het achtste openbaar verslag in het faillissement van [X] aan het hof doen toekomen, vergezeld van een salarisvoorstel van 7 juli 2015. Ten slotte heeft de curator bij brief van 9 juli 2015 stukken betreffende de correspondentie met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) aan het hof doen toekomen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 14 juli 2015. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Glijnis voornoemd, die het verzoekschrift mondeling nader heeft toegelicht. Voorts is de curator verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift en de aanvulling daarop met bijlagen, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de door de curator overgelegde stukken. [X] heeft te kennen gegeven eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Hij stelt daartoe dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden, met name de ambtshalve aanslagen van de belastingdienst en de CJIB-schuld, niet te goeder trouw is. Volgens [X] zijn de genoemde schulden in een moeilijke periode van zijn leven ontstaan. Sinds 2007 had [X] een eigen café. In 2010 liep de horecaomzet terug en zijn relatie, waaruit [X] één kind heeft, liep stuk. In 2011 liep de omzet nog verder terug en heeft de belastingdienst beslag gelegd onder andere op de auto’s van [X] . [X] heeft vervolgens een betalingsregeling getroffen met de belastingdienst. Zijn (nieuwe) partner, met wie hij sinds 2010 een relatie had, is eind 2011 plotseling overleden aan een hersenbloeding. [X] kreeg hierdoor psychische problemen en had geen plezier meer in zijn werk. Omdat de situatie te zwaar voor hem werd besloot hij het café te verkopen. In 2012 had hij een koper voor het café gevonden. Deze koper heeft het café uiteindelijk van de belastingdienst gekocht voor een fractie van wat het waard was, waardoor [X] met veel schulden is blijven zitten. [X] heeft altijd de boekhouding bijgehouden, maar heeft geen aangiftes gedaan sinds 2010, waardoor er tot een bedrag van € 73.950,- aan ambtshalve aanslagen is opgelegd. De moeder en broer van [X] zijn bereid gevonden de kosten van de accountant te voldoen, waardoor alsnog aangifte kan worden gedaan. De accountant verwacht dat de belastingschuld met € 108.103,- zal worden verminderd. [X] heeft met betrekking tot de CJIB-schulden aangevoerd dat ook deze zijn ontstaan in de periode waarin hij geen overzicht meer had. Eén scooter was gestolen en [X] heeft pas recent de vrijwaring geregeld, waardoor de CJIB-schuld is verminderd. De andere scooter is volgens [X] meegenomen door een ex-partner. Voorts waren er twee onverzekerde auto’s. Op deze auto’s heeft de belastingdienst beslag gelegd waardoor deze onverkoopbaar werden. Doordat [X] de verzekering van de auto’s niet kon betalen en noodzakelijke reparaties niet kon laten verrichten zijn de boetes steeds verder opgelopen.
[X] stelt dat zijn omstandigheden nu zijn gewijzigd. Hij werkt in vaste dienst in een horecabedrijf, heeft geen nieuwe schulden meer gemaakt en voldoet aan de in het faillissement geldende verplichtingen waaronder de afdrachtverplichting. Tevens stelt hij er alles aan te doen de CJIB-boetes te laten intrekken en de aanslagen te verminderen door alsnog aangifte te doen. [X] meent dan ook dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden onder controle heeft gekregen. Hij verzoekt het hof hem – zo nodig met een beroep op de hardheidsclausule – toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
De curator heeft in hoger beroep verklaard dat [X] na wat opstartproblemen zich naar behoren heeft gehouden aan de verplichtingen die het faillissement voor hem meebrengt, in het bijzonder de verplichting de curator te informeren. Hij voldoet maandelijks aan de afdrachtverplichting waardoor het gespaarde boedelactief thans meer dan € 11.000,- bedraagt en hij heeft zijn werk behouden. De curator heeft er voldoende vertrouwen in dat [X] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Wat betreft de vraag of [X] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden en het door hem gedane beroep op de hardheidsclausule refereert de curator zich aan het oordeel van het hof.
2.3
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [X] daarin niet is geslaagd.
2.4
De lijst van schuldvorderingen in het faillissement van [X] vertoont een preferente schuld aan de belastingdienst van in totaal € 131.707,-. Uit de toelichting op deze schuld blijkt dat een bedrag van € 73.950,- hiervan ambtshalve opgelegde aanslagen in 2011 en 2012 betreft. Het is de verplichting van [X] om een deugdelijke administratie bij te houden over de periode dat hij de onderneming drijft en daartoe behoort ook het doen van de verplichte belastingaangifte. Dat dit laatste niet is geschied, kan hem dan ook worden aangerekend. De niet met bescheiden gestaafde stelling dat hij door psychische problemen moeilijkheden ondervond doet daar niet aan af. In het licht van het voorgaande heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de belastingschuld te goeder trouw is geweest. Gebleken is voorts dat [X] een schuld aan het CJIB heeft laten ontstaan die per 7 mei 2015 € 21.462,77 bedraagt. Deze schuld bestaat onder meer uit boetes in verband met het onverzekerd en ongekeurd laten van op naam van [X] staande voertuigen (auto’s en scooters). Het is de verantwoordelijkheid van [X] om de keuring uit te laten voeren en een deugdelijke verzekering af te sluiten en te betalen voor op zijn naam staande voertuigen. Dat [X] dit heeft verzuimd kan hem worden verweten. [X] kan tevens worden verweten dat hij geen vrijwaring heeft geregeld voor voertuigen waar hij geen zicht meer op had en dat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de boetes die hij via het CJIB op zijn adres ontving. Daarom is evenmin aannemelijk geworden dat [X] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schuld aan het CJIB te goeder trouw is geweest. Bovengenoemde schulden staan aan zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
2.5
[X] heeft in het kader van een beroep op de in artikel 288, derde lid, Fw neergelegde hardheidsclausule aangevoerd dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof heeft [X] dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. De acties die [X] recent, in het licht van het verzoek tot toelating tot de schuldsanering heeft ondernomen, te weten het inschakelen van een accountant in verband met de belastingschulden en het ervoor zorgen dat de voertuigen niet meer op zijn naam staan, zijn daartoe onvoldoende. In dit verband is van belang dat de aangiftes die tot een vermindering van de belastingschuld met een bedrag van 108.103,- nog niet zijn gedaan en dat de vrijwaring ter zake van de voertuigen eerst begin dit jaar is geregeld. Hoewel gebleken is dat [X] op de goede weg is - hij is immers in vaste dienst werkzaam en komt zijn verplichtingen in het faillissement naar behoren na, heeft hulp gezocht bij zijn moeder en broer om de accountant te betalen en toont enig verantwoordelijkheidsbesef - zijn de wijzigingen die [X] in zijn leven heeft aangebracht en de begeleiding die hij daarbij krijgt, ook in financiële zin, nog van te korte duur en daarmee onvoldoende bestendig om tot het oordeel te komen dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw. Het hof geeft [X] in overweging dat indien hij op termijn kan aantonen dat zijn leven/financiële situatie een stabiele wending heeft genomen en meer duidelijkheid is verkregen over de (hoogte van de) belastingschuld, hij over enige tijd nogmaals een verzoek kan indienen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.
2.6
Het voorgaande leidt tot de beslissing dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D. Kingma en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.