ECLI:NL:GHAMS:2015:367

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
200.159.851-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude beleggingsfonds Partrust en berichtgeving door TMG Landelijke Media B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de berichtgeving door TMG Landelijke Media B.V. over het beleggingsfonds Partrust, waarbij de appellanten zich benadeeld voelden door de publicaties. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Arts, hebben op 10 november 2014 hoger beroep ingesteld. De zaak werd als spoed kort geding behandeld, en de appellanten hebben op 30 december 2014 het griffierecht voldaan. De kern van het geschil was of de betaling van het griffierecht tijdig was, aangezien dit binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak had moeten gebeuren. Het hof heeft overwogen dat, gezien de aard van de kortgedingprocedure en de specifieke omstandigheden van deze zaak, artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing was. Dit betekent dat de appellanten konden doorprocederen ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht. Het hof heeft vervolgens bepaald dat het pleidooi in deze zaak op 25 maart 2015 zal plaatsvinden. Het arrest is gewezen op 10 februari 2015 door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.159.851/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/570422 / KG ZA 14-1018
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 februari 2015
inzake:

1.[appellant sub 1],

wonend te [woonplaats],
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats],
3.
[appellant sub 3],
wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. S. Arts te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TMG LANDELIJKE MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 10 november 2014 hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2014. De dagvaarding bevat de grieven van appellanten tegen dit vonnis.
Appellanten hebben de zaak aangebracht op de rol van 25 november 2014.
Het verzoek van appellanten om de zaak als spoed kort geding te behandelen is toegewezen.
Geïntimeerden hebben op 9 december 2014 een memorie van antwoord genomen.
Het griffierecht is door appellanten op 30 december 2014 betaald.
De zaak is naar de rol van 6 januari 2015 verwezen voor het nemen van een akte door appellanten over de toepasselijkheid van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alsmede voor het nemen van een akte door geïntimeerden over het voornemen incidenteel appel in te stellen.
Appellanten hebben op de rol van 6 januari 2015 een akte als hiervoor bedoeld, met producties, genomen. Tevens hebben appellanten op die roldatum pleidooi gevraagd.
Geïntimeerden hebben van voornoemde gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Arrest is nader bepaald op heden.

2.Motivering

2.1
Artikel 3 lid 3 WGBZ bepaalt dat eiser (in hoger beroep: appellant) het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. Artikel 127a lid 2 Rv bepaalt dat, indien eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat, met veroordeling van eiser in de kosten. Artikel 127a lid 3 Rv bepaalt dat de rechter artikel 127a lid 2 Rv geheel of ten dele buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van betrokkene bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2
De eerste uitroeping van de zaak was op 25 november 2014. Het griffierecht is betaald op 30 december 2014, derhalve niet binnen vier weken vanaf de eerste uitroeping.
2.3
Bij akte hebben appellanten zich primair op het standpunt gesteld dat het griffierecht tijdig is voldaan, althans dat zij erop mochten vertrouwen dat het griffierecht ook na de termijn van vier weken mocht worden betaald zonder dat dit gevolgen voor de procedure zou hebben. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat op grond van het in deze zaak van toepassing zijnde Pilot Rolreglement van het gerechtshof Amsterdam (PR) niet (tijdige) betaling van het griffierecht in een spoedappel in kort geding, waarvan in casu sprake is, niet de gevolgen van artikel 127a lid 2 Rv heeft.
2.4
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.5
In artikel 254 lid 4 Rv is voor de kortgedingprocedure bepaald dat artikel 127a lid 2 Rv daarin niet van toepassing is. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in de appelprocedure in kort geding op dezelfde wijze wordt geprocedeerd als in bodemzaken, voor zover het door spoed gekenmerkte karakter van het kort geding geen afwijking daarvan nodig maakt. In een spoedappel in kort geding staat het door spoed gekenmerkte karakter van het geding naar het oordeel van het hof aan toepassing van artikel 127a lid 2 Rv in de weg. Dit betekent dat in een spoedappel in kort geding ongeacht de (tijdige) betaling van het griffierecht kan worden doorgeprocedeerd. Ook artikel 9.1.2 PR en artikel 2.3.3 PR moeten in die zin worden begrepen.
2.6
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is in de onderhavige zaak, waarin het verzoek van appellanten om de zaak als spoed kort geding te behandelen is toegewezen, artikel 127a lid 2 Rv niet van toepassing en kan er worden doorgeprocedeerd. Nu appellanten pleidooi hebben gevraagd, zal de datum worden bepaald waarop dit pleidooi zal plaatsvinden.
2.7
Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen appellanten in hun akte verder naar voren hebben gebracht geen bespreking.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat het pleidooi in deze zaak zal plaatsvinden op 25 maart 2015 te 14.00 uur.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 10 februari 2015.