Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
en zijn ook tevreden over werkwijze. Graag zouden we zien dat de korting 40% wordt en dat wij de toezegging doen voor een contract voor 5 jaar met nieuwe verlichting of deels aangepast.’.
. Grondslag aan deze beslissing ligt de wan prestatie die vorig jaar door de Firma[ [X] ]
verricht is. ’.
nieuweovereenkomst is gesloten met een looptijd van vijf jaren. Zij verwijst daartoe naar de hiervoor onder 3.1.2 aangehaalde e-mailberichten. Het hof verwerpt het betoog dat sprake is van een nieuwe overeenkomst. Uit de e-mailwisseling van oktober 2010 blijkt dat partijen overleg hebben gehad en overeenstemming hebben bereikt over een voor het seizoen 2010 toe te passen korting op de huur/aanneemsom en over het voortzetten van de samenwerking gedurende de opvolgende vijf jaren. Het ontwerp van de verlichting en het bedrag dienden nog te worden ingevuld, naar het e-mailbericht van de zijde van [X] luidt, ‘in alle redelijkheid’. Uit het laatste e-mailbericht blijkt dat [X] het initiatief zou nemen voor een verdere uitwerking van de overeenkomst. De offerte van de zijde van [X] van 19 juli 2011 dient kennelijk in dat kader te worden bezien. Partijen zijn vervolgens echter niet tot overeenstemming gekomen, zoals ook blijkt uit het e-mailbericht van [X] van 28 oktober 2011. De conclusie is dat partijen in oktober 2010 kennelijk voor ogen hadden een nieuwe overeenkomst met een looptijd van vijf jaren met elkaar te sluiten, maar dat dit uiteindelijk niet is geschied. Niet kan worden gezegd dat in oktober 2010 reeds een huur/aannemingsovereenkomst met een looptijd van vijf jaren met een voldoende bepaalde inhoud ten aanzien van de essentialia daarvan tot stand is gekomen.
verlengd. Uitgangspunt is geweest dat partijen de overeenkomst van 2007 zouden verlengen voor de duur van vijf jaar, onder instandhouding van de overige bepalingen van de overeenkomst. De (verlengde) overeenkomst is aldus voldoende bepaalbaar, zo stelt [X] . Dat de verlichting vernieuwd en wellicht deels aangepast zou worden, doet daaraan niet af, zo stelt zij verder. [X] heeft in haar inleidende dagvaarding nog aangevoerd dat de overeenkomst niet vóór 1 oktober 2011 en dus niet tijdig is opgezegd zodat deze ingevolge het daaromtrent bepaalde is verlengd met een periode van vijf jaar. Het hof overweegt naar aanleiding van een en ander het volgende. De vereniging heeft aangevoerd dat partijen in oktober 2010 in onderhandeling zijn getreden omdat haar budget voor kerstverlichting beperkter was dan in de voorgaande jaren, namelijk maximaal € 10.000,-, en omdat al langere tijd dezelfde verlichting werd gehuurd en zij niet meer tevreden was over de kwaliteit daarvan. [X] heeft een en ander niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft erkend dat zij wist dat het budget van de vereniging € 10.000,- bedroeg (conclusie van repliek tevens van antwoord in reconventie). Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat uitgangspunt van partijen tijdens de onderhandelingen in oktober 2010 is geweest dat de overeenkomst van 2007 zou worden verlengd met instandhouding van alle bepalingen, met name niet wat betreft de essentialia, te weten de te verhuren lichtornamenten en de huur/aanneemsom. Dat partijen daarvan juist niet uitgingen, wordt temeer bevestigd doordat [X] bereid was een korting te verlenen voor het seizoen 2010 en dat partijen voor de opvolgende jaren het ontwerp en het bedrag nader zouden invullen. Gelet op een en ander moet het [X] in oktober 2010 reeds voldoende duidelijk zijn geweest dat de vereniging de overeenkomst van 2007 niet wenste te verlengen na ommekomst van de in 2007 overeengekomen looptijd van vijf jaren. Het voert bovendien te ver om, nadat partijen hebben afgesproken opnieuw de essentialia van de overeenkomst ‘in te vullen’, van de vereniging te verlangen dat zij alsnog de oude en door de omstandigheden voor partijen achterhaalde overeenkomst uitdrukkelijk opzegt. Grief II faalt.