Uitspraak
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
te kopen, ontstond bij ons allemaal. Wij wilden allemaal het pand behouden. Ik had daar toen mijn atelier in. Niemand had het geld om het zelf te kopen. Wij hebben met betrekking tot de gevolgen van mede-eigendom niet tevoren met elkaar daarover gesproken. Ik zag in ieder geval geen problemen. Wij hadden een vriendschappelijke uitwisseling en losten alles op door communicatie. Ik dacht dat dat wel mogelijk was. Ik heb mijn deel ook altijd als van mij gezien. Ik heb nooit gedacht dat iedereen eigenaar was van iedere steen. Dat kwam pas later. Ik wist ook niets van problemen tussen [D] en [appellant] . Destijds bij het opstellen van de akte bij notaris Van der Laan of Gerver, ik dacht Van der Laan, was er vooral rust en een geluksgevoel dat het heel goed geregeld was. De notaris heeft de akte voorgelezen maar nauwelijks uitgelegd. Er is niet veel tijd aan besteed en wij hebben ook niet veel vragen gesteld, wij waren heel onwetend. In ieder geval is mijn herinnering dat wij allemaal heel onwetend waren.De heer [D] heeft in 1979 zijn aandeel in het pand te koop aangeboden omdat hij geld nodig had voor zijn huis in Frankrijk. Ik heb daar nauwelijks met de heer [D] of met de heer [B] , die dat aandeel wilde kopen, over gesproken. Zij hadden hun eigen contact en ik zat middenin de kleine kinderen. Met betrekking tot de bepaling in de akte in 1979: “Tot slot verklaarden de comparanten te zijn overeengekomen om zo spoedig mogelijk over te gaan tot splitsing in appartementsrechten, waarbij overigens door partijen aangegane voorkeursregeling tot koop onverkort van kracht zal blijven” verklaar ik geen enkele herinnering te hebben. Ik heb mijn handtekening onder die akte gezet maar ik vraag mij af was ik er toen wel bij. Ik was er wel bij voor de handtekening maar ik ben niet bij de gesprekken vooraf geweest. Of er in de jaren daarna over splitsing is gesproken, herinner ik mij niet. Wij waren er wel heel alert op dat ieder zijn eigen terrein had, dat je elkaar niet stoorde en dat je vrij was en vol aandacht voor je eigen plek. Heel respectvol was voor elkaar. Die afspraak had ik met mijn echtgenoot, niet met [appellant] . [appellant] was beneden of in Italië. En [D] , dan bedoel ik de heer [D] , was heel veel in Frankrijk met zijn echtgenote. Ik vermoed dat de reden dat de heer [D] in 1984 zijn aandeel aan de broer van [appellant] heeft verkocht, was gelegen in het volgende: ik verhuurde voor 15 gulden mijn aandeel van de zolder aan de heer [D] . Hij was heel weinig in Nederland. Ik vroeg daarom mijn zolderdeel terug. Hij bood mij de hele zolder te huur aan. Dat wilde ik niet. Door tegen [D] daarover een zaak te beginnen, heb ik hem wellicht versneld het huis doen verlaten. Dat vermoed ik. In ieder geval hebben zij toen besloten om naar Frankrijk te gaan en dat was ook hun droom.
[D]gevoerd en opgenomen telefoongesprek (productie 9) over hetgeen hij over de akte van 1977 kon verklaren. Aangezien hiertegen van de zijde van [appellant] geen bezwaar is gemaakt, zal het hof deze verklaring, voor zover relevant, mede in zijn oordeel betrekken. [appellant] heeft de juistheid van de transcriptie niet bestreden, zodat het hof van die transcriptie zal uitgaan. De verklaring van [D] houdt, voor zover van belang, het volgende in, waarbij [D] staat voor [D] en CV voor de vragensteller:
Wij gingen naar de notaris vanuit de gedachte, die weten het het beste. De akte is vervolgens naar ons toegestuurd. Wij hebben er daarna niet meer over gesproken want wij waren heel tevreden dat het geregeld was”,aldus [appellant] .
Wij hadden een vriendschappelijke uitwisseling en losten alles op door communicatie.(…) Destijds bij het opstellen van de akte bij notaris was er vooral rust en een geluksgevoel dat het heel goed geregeld was. De notaris heeft de akte voorgelezen maar nauwelijks uitgelegd. Er is niet veel tijd aan besteed en wij hebben ook niet veel vragen gesteld, wij waren heel onwetend. In ieder geval is mijn herinnering dat wij allemaal heel ontwetend waren”,aldus [geïntimeerde] .
De “samen uit samen thuis regeling” geldt voor de bank. Er was achterstallig onderhoud en het pand was een rijksmonument. De koopprijs was één ton en de restauratie en de gevel kostte ook één ton. De Spaarbank Stad Amsterdam heeft toen een hypothecaire lening van twee ton verschaft in de vorm van een coöperatie. (…) het was de enige manier om te kunnen financieren.”
“Ik heb over de verkoop aan de heer [C] nooit inhoudelijk met de heer [C] gesproken. De verkoop is verlopen via de makelaar (…). Nadat de zaak aan de notaris is voorgelegd hebben wij elkaar pas leren kennen. (…) Er was bij de notaris een soort voorbespreking en toen heb ik de heer [C] kort ontmoet.”
gevraagdmaar medewerking kan worden
afgedwongen. Dat zou kunnen verklaren waarom hij geen kort geding tegen [geïntimeerde] is gestart toen hij het pand aan [C] wilde verkopen. De verklaring van [appellant] dat hij dat niet heeft gedaan omdat het bod van [C] voor het gehele pand maar een week geldig was, acht het hof in dat opzicht niet afdoende.
Ik heb mijn deel ook altijd als van mij gezien. Ik heb nooit gedacht dat iedereen eigenaar was van iedere steen. Dat kwam pas later.(…) Ik hoorde van mijn toenmalige advocaat (…) eind februari 2011 pas voor het eerst over de mogelijkheid van ontruiming.(…) Ik had op dat moment artikel 5 van de akte nog niet op die manier geïnterpreteerd. Ik zag de ontruiming als een afspraak tussen de verkoper en de koper en niet tussen de mede-eigenaren en de koper.”
dat als één partij die in het pand zit niet wil overnemen dat degene die wil verkopen het hele huis kan verkopen”), hij niet wist wat dit artikel inhield: “
Dat was schimmig. Ik dacht wat zal hier toch in godsnaam mee bedoeld zijn.”In 1984 is hem wel verteld dat de voorkeursregeling bestond maar op dat moment was de reikwijdte van dat artikel voor hem aldus dat een verkoper eerst aanbiedt aan de anderen en als die niet willen overnemen dat hij dan vrij is. [A] verklaart zich niet te kunnen voorstellen dat het artikel de verstrekkende strekking had, zoals hij die in 2010 had begrepen van notaris Habers.
Als de anderen niet zouden willen kopen, dan zou ik het aan ieder willekeurige derde kunnen verkopen. (…) Dat is mij niet verteld maar dat is een conclusie van mijn kant omdat het ook altijd zo gegaan is.”), waaraan hij toevoegt: “
Het nadeel wat zich volgens artikel 5 zou voordoen, heeft zich ten aanzien van de prijs nooit voorgedaan. Ook de mogelijkheid van een koper was nooit een probleem, want er heeft zich altijd een koper aangediend.”