ECLI:NL:GHAMS:2015:4365

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
23 oktober 2015
Zaaknummer
14/00999
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die niet tijdig het hogerberoepschrift had ingediend. De belanghebbende had op 21 april 2010 een overzicht van de verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003 ingediend, wat door de inspecteur als bezwaar werd aangemerkt. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 11 februari 2014 niet-ontvankelijk. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing op 30 oktober 2014, waarop belanghebbende hoger beroep instelde. Het hogerberoepschrift werd echter pas op 16 december 2014 door het Hof ontvangen, na het verstrijken van de termijn. De belanghebbende stelde dat hij het hogerberoepschrift op 12 december 2014 ter post had bezorgd, maar het Hof oordeelde dat de stempel van het postvervoerbedrijf, dat op 12 december 2014 was geplaatst, niet voldoende bewijs bood dat het hogerberoepschrift tijdig was verzonden. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, waardoor de inhoudelijke grieven van belanghebbende niet aan de orde kwamen. De uitspraak benadrukt de strikte eisen omtrent de tijdigheid van het indienen van hoger beroep en de bewijslast die op de indiener rust.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00999
17 september 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende
,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA14/1230 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 april 2010 een overzicht ingediend van de verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003. Deze brief is door de inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de in deze jaren voldane en nageheven omzetbelasting.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 februari 2014, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en medegedeeld dat hij het geschrift niet als verzoek om ambtshalve teruggaaf in behandeling neemt.
1.3.
Bij uitspraak van 30 oktober 2014 heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ wordt aangeduid en de inspecteur als ‘verweerder’:
“- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de niet- ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de beslissing om het verzoek van eiser niet ambtshalve in behandeling te nemen niet-ontvankelijk.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 december 2014 en aangevuld bij brief van 14 januari 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.
2.2.
De uitspraak van de rechtbank is op 30 oktober 2014 verzonden.
2.3.
Het hogerberoepschrift is gedagtekend 10 december 2014 en is door het Hof ontvangen op 16 december 2014.
2.4.
De envelop waarin het hogerberoepschrift is verzonden, is door het postvervoerbedrijf voorzien van een (goed leesbaar) stempel met dagtekening 12 december 2014.
2.5.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij het hogerberoepschrift op 12 december 2014 ter post heeft bezorgd.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Wanneer het hoger beroep ontvankelijk is, is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang met artikel 6:24 Awb, is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken is ontvangen, dan wel – bij verzending per post – indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
De uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep van belanghebbende is gericht, is op (donderdag) 30 oktober 2014 verzonden. De termijn om hoger beroep in te stellen ving derhalve aan op 31 oktober 2014 en eindigde op (donderdag) 11 december 2014. Het hogerberoepschrift is op 16 december 2014 per post bij het Hof binnengekomen, derhalve na het verstrijken van de hogerberoepstermijn, doch binnen een week na het einde van die termijn. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 is dan van belang of het hogerberoepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
4.3.1.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden (vgl. HR 29 mei 1996, nr. 30950, LJN AA1892, BNB 1996/282).
4.3.2.
De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd (vgl. HR 17 juni 2005, nr. 40737, ECLI:NL:HR:2005:AT7649).
4.3.3.
Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Op de envelop is een leesbaar poststempel geplaatst met als datum 12 december 2012.
4.3.4.
Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd.
4.4.
In dat kader heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij het hogerberoepschrift op vrijdag 12 december 2012, derhalve na het verstrijken van de hogerberoepstermijn, ter post heeft bezorgd. Het hoger beroep is derhalve niet tijdig ingediend.
4.5.
Feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, zijn gesteld noch anderszins aannemelijk geworden.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, zodat niet wordt toegekomen aan de inhoudelijke grieven van belanghebbende.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de belastingkamer, C.J. Hummel en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A.J. den Ouden als griffier. De beslissing is op 17 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.