ECLI:NL:GHAMS:2015:5324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
14.00624
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2008. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.339, welke na bezwaar werd verminderd tot € 44.148. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Het gerechtshof Den Haag vernietigde deze uitspraak en verlaagde de aanslag tot € 25.878, maar zowel de Staatssecretaris van Financiën als belanghebbende gingen in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar dat van de Staatssecretaris gegrond, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Het Hof Amsterdam heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Belanghebbende had een eenmanszaak onder de naam [AA] en later [BB] en voerde werkzaamheden uit die niet als onderneming konden worden aangemerkt. De inspecteur had de inkomsten uit deze werkzaamheden als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de werkzaamheden voor [CC] niet in het kader van de eenmanszaak [BB] waren verricht en dat er geen duurzaam economisch verkeer was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00624
10 december 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
inzake het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. L. de Jager (Andringa Caljé + De Jager Advocaten B.V.) te Rotterdam,
tegen een uitspraak van 13 september 2012 in de zaak met kenmerk AWB 12/4848 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank),
in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 juli 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.339 (hierna: de aanslag) en bij gelijktijdig genomen beschikking € 1.917 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 16 juni 2012 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.148 en de heffingsrente verminderd tot € 1.490.
1.3.
Het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 13 september 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 11 december 2013 de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 25.878 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.5.
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
1.6.
Bij arrest van 8 augustus 2014, nr. 14/00278, ECLI:NL:HR:2014:2143, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam (het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
1.7.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij een op 8 september 2014 ontvangen brief. Van belanghebbende zijn reacties ontvangen op 11 september 2014 en 4 oktober 2014. Van deze stukken is telkens een afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.8.
Bij brief van 27 oktober 2015 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest op basis van hetgeen in de feitelijke instanties was vastgesteld, het volgende tot uitgangspunt genomen:
“2.1. Belanghebbende heeft op 1 juli 2006 een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van koophandel met de handelsnaam " [AA] ". Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2008 een bedrag van -/- € 5561 (= € 18.270 (winst) /- € 13.317 (kosten) -/- € 11.131 (ondernemersaftrek) + € 617 (MKB-winstvrijstelling)) als belastbare winst uit onderneming opgenomen. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 10 juni 2011 onder meer laten weten belanghebbendes ondernemerschap niet te kunnen beoordelen, en om die reden de door belanghebbende als winst uit onderneming aangegeven inkomsten aan te merken als inkomsten uit overige werkzaamheden zonder aftrek van kosten. Op basis hiervan heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag de aangifte van belanghebbende met betrekking tot de aangegeven winst uit onderneming met € 23.831 (= € 5561 + € 18.270) gecorrigeerd.”
2.2.
Verder gaat het Hof uit van de door het Gerechtshof 's-Gravenhage vastgestelde - in cassatie niet betwiste - feiten
:
“3.1. Belanghebbende heeft op 1 juli 2006 een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van koophandel met de handelsnaam ” [AA] ”. De eenmanszaak heeft als bedrijfsomschrijving: ”Begeleiding, advisering en coaching van mensen die opnieuw (willen) beginnen en op weg gaan bij het vinden van hun (nieuwe) bestemming. Organisatie en begeleiding van het proces waarin mensen samen met anderen bewust hun eigen reis creëren en beleven”. Meer concreet biedt [AA] reizen en reisprogramma’s aan als middelen om mensen kennis te laten maken met het verschijnsel Europa en hen daarbij te betrekken.
3.2.
Op basis van de ontvangst op 7 augustus 2006 van het ingevulde formulier Opgaaf Startende onderneming heeft de Inspecteur belanghebbende vanaf 23 juni 2006 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.
3.3.
Belanghebbende heeft in 2007 in het kader van [AA] , onder de projectnaam ”Inspirerend op weg door Europa” activiteiten verricht, bestaande uit het voorbereiden en organiseren van reizen naar Europese (hoofd)steden of regio’s. Doelstelling van [AA] is het voor speciale groepen jongeren, vrouwen, ouderen, beleidsmakers, startende ondernemers financieel mogelijk maken om op een unieke manier samen en actief diepgaand kennis te maken met Europa en stil te staan bij het wezen, het belang en de inspiratie van de Europese ”samen-werking” in verleden, heden en toekomst en die van de groepsleden zelf. Voorts heeft belanghebbende zich als doel gesteld het opdoen van ervaring met deze nieuwe manier van reizen met deze groepen, en daarmee een spin-off bewerkstelligen richting andere doelgroepen en het algemeen publiek via verslaglegging, internet, kranten en televisie. [AA] richt zich daarbij specifiek op:
- verschillen en overeenkomsten in situatie, omstandigheden en mogelijkheden voor de betreffende groep tussen eerdere periodes en nu, en tussen verschillende Europese landen;
- het Europa van de toekomst volgens de betreffende groep;
- nieuwe mogelijkheden: leren van elkaar, eigen rol/bijdrage aan maatschappij/Europa, rol en bijdrage maatschappij/Europa ten behoeve van eigen groep en mensen in het algemeen. De deelnemers aan de reizen hebben invloed op de inhoud van de reis.
3.4.
Omdat de desbetreffende voorwaarden voorschreven dat een verzoek om subsidie bij het ministerie van Buitenlandse zaken voor voormeld project door een rechtspersoon moet worden gedaan, heeft belanghebbende op 14 februari 2007 een stichting opgericht met de naam ”Stichting [AA] ” (hierna: de Stichting). Belanghebbende is enig bestuurder van de Stichting. De bedrijfsomschrijving van de Stichting luidt: ”Het tot stand brengen van nieuwe ontmoetingen en wederzijdse kennismaking in Europa en bevordering van grensoverschrijdende uitwisseling, wederzijds begrip, een draagvlak voor Europese samenwerking, en vernieuwende en/of duurzame initiatieven en vormen van samenwerking”.
3.5.
Bij de inschrijving van Stichting in het handelsregister heeft belanghebbende, om verwarring over de naam te voorkomen, de eenmanszaak [AA] uitgeschreven uit het handelsregister, de activiteiten ten behoeve van [AA] feitelijk voortgezet, en de eenmanszaak eerst per 1 januari 2008 onder de naam ” [BB] weer in het handelsregister doen inschrijven. Volgens op 7 maart 2007 bij de Kamer van Koophandel geregistreerde gegevens is de eenmanszaak met de handelsnaam [AA] per 31 januari 2007 uitgeschreven uit het handelsregister.
3.6.
Bij brief van 24 december 2007 meldt belanghebbende de Inspecteur dat de eenmanszaak [AA] per 1 februari 2007 is opgeheven omdat tijdens de opstartfase, na oprichting van de eenmanszaak per 1 juli 2006, de stichtingsvorm de beste vorm voor de te starten onderneming bleek. Verder doet belanghebbende mededeling van de oprichting en inschrijving van Stichting [AA] per 14 februari 2007 in het handelsregister. Belanghebbende meldt voorts dat tot dan toe aan zijn aandacht was ontsnapt dat hij nog steeds voor zowel de Stichting als voor de uitgeschreven eenmanszaak uitnodigingen tot het doen van belastingaangifte ontving. Alle tijd, energie en middelen zijn aldus belanghebbende gaan zitten in de verdere ontwikkeling van de Stichting en de reisprogramma’s voor Europese bestemmingen. De brief is als volgt ondertekend:
” [BB]
Voormalig oprichter en eigenaar eenmanszaak [AA] (1-6-06 - 1-2-07)
Oprichter eigenaar en voorzitter Stichting [AA] (vanaf 14-2-07).”
3.7.
Naar aanleiding van de brief van 24 december 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting afgevoerd en de Stichting per 1 januari 2007 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.
3.8.
De Stichting heeft voor het project ”Inspirerend op weg door Europa” op 5 augustus 2007 in het kader van het Europafonds 2007 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken een subsidie aangevraagd ter grootte van € 100.000 met een looptijd van één jaar voor een vijftal reizen. Het ministerie heeft op 2 november 2007 het subsidieverzoek afgewezen.
3.9.
Op basis van de ontvangst op 5 februari 2008 van het ingevulde formulier Opgaaf Startende onderneming, waarin belanghebbende meldt per 1 januari 2008 een onderneming te zijn gestart die zich bezighoudt met proces- en projectmanagement; organisatieadvies, met name ruimtelijke ordening, en vastgoedontwikkeling, heeft de Inspecteur belanghebbende onder de naam ” [BB] per 1 januari 2008 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.”
2.3.
Het Hof voegt hieraan op grond van de gedingstukken het volgende toe.
2.3.1.
In een brief van 12 augustus 2009 aan de Belastingdienst Rijnmond heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Als zelfstandig ondernemer – eerst onder de naam [AA] , later onder de naam
[BB] – heb ik in opdracht van de Stichting (i.o.) het volgende ontwikkeld en gedaan, als onderdelen van één groot samenhangend project:
(…)
Daarvoor heb ik in verschillende fasen gespecificeerde facturen en herinneringen aan de Stichting (i.o.) gestuurd voor gemaakte uren en kosten, eerst onder de naam [AA] , later onder de naam [BB] . (…)
Die rekening zijn nooit betaald. Het door de eenmanszaak voor de Stichting ontwikkelde proefproject en de daarvoor voor en namens de Stichting gevraagde subsidie zijn afgewezen. (…). De Stichting heeft geen inkomsten kunnen genereren en mijn rekeningen niet kunnen betalen. De Stichting heeft geen omzet gedraaid.
Het verlies van de eenmanszaak – eerst onder de naam [AA] , later onder de naam [BB] – ten gevolge van deze niet betaalde rekeningen bestaat voor een deel uit gemaakte kosten voor het uitgevoerde ontwikkelings- en voorbereidende werk. Dat is het harde verlies, gefinancierd door middel van privéstortingen en – in 2008 – tijdelijk d.m.v. inkomsten uit een tijdelijke nevenactiviteit voor [CC] . Voor de rest bestaat dit verlies ten gevolge van de oninbare rekeningen uit wel gemaakte maar niet vergoede uren: gederfd inkomen”.
2.3.2.
In een brief van 29 juli 2011 aan de Belastingdienst heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“De belastingdienst was en is ervan op de hoogte dat er sprake is van een startende onderneming met louter startersactiviteiten en investeringsuitgaven. Tot nu toe is geen omzet gerealiseerd en ontbreken financiële transacties, inkomsten en winstontwikkeling. (...) Daarnaast is er in het eerste kwartaal van 2008 sprake van tot nu toe eenmalige neveninkomsten uit nevenwerkzaamheden. Zowel over de feitelijke situatie als over deze neveninkomsten uit nevenwerkzaamheden heb ik de belastingdienst uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 12 augustus 2008: met een uitgebreid overzicht van doel en startersactiviteiten, investeringsuitgaven en bestede uren van de startende onderneming, en doel en activiteiten van de stichting. Startende onderneming en stichting zijn twee aparte organisaties en rechtspersonen. Doel en activiteiten verschillen. De activiteit van de startende onderneming is conceptontwikkeling voor activiteiten in het buitenland. De activiteit van de stichting is subsidie aanvragen voor proefuitvoering van die activiteiten in het buitenland.”
2.3.3.
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [CC] verricht van 10 januari tot en met 28 maart 2008.

3.Het geschil na verwijzing

Na verwijzing is - zoals de gemachtigde ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd - uitsluitend nog in geschil of de werkzaamheden voor [CC] zijn verricht in het kader van de eenmanszaak " [BB] ", die door belanghebbende wordt aangemerkt als onderneming. Niet in geschil is dat de werkzaamheden voor [CC] , op zichzelf beschouwd, geen onderneming vormen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft noch in eerdere feitelijke instanties, noch na verwijzing, feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan geoordeeld kan worden dat zijn onder de naam " [BB] " ingeschreven eenmanszaak als organisatie van kapitaal en arbeid duurzaam aan het economische verkeer heeft deelgenomen en evenmin dat van de in zijn eenmanszaak ondernomen activiteiten in het onderhavige jaar redelijkerwijs voordeel viel te verwachten.
4.2.
Het Hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit niets is gebleken dat de activiteiten van belanghebbende in het onderhavige jaar - afgezien van zijn werkzaamheden voor [CC] - op iets anders waren gericht dan de verwezenlijking van het project " [AA] ", dat met dit project geen omzet is gerealiseerd, en dat niet is gebleken van enig verband tussen de werkzaamheden aan dat project en de werkzaamheden voor [CC] (belanghebbende heeft deze in zijn in 2.3.1 en 2.3.2 aangehaalde brieven zelf aangemerkt als "eenmalige nevenactiviteiten"), zodat - anders dan belanghebbende verdedigt - geen sprake kan zijn van toerekening van die werkzaamheden aan een overigens bestaande onderneming.
De enkele omstandigheid dat de eenmanszaak " [BB] " haar activiteiten bij de Kamer van Koophandel heeft omschreven als "proces- en projectmanagement, organisatieadvies, met name ruimtelijke ordening en vastgoedontwikkeling" en dat [CC] zich bezighoudt met projectmanagement op het gebied van vastgoed en ruimtelijke ontwikkeling, is onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
4.3.
De door belanghebbende genoten inkomsten uit de voor [CC] verrichte werkzaamheden zijn dan ook door de inspecteur terecht als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt.
Slotsom
4.4.
Het gelijk is aan de inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor de veroordeling van een partij in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, H.E. Kostense en A.M. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 10 december 2015 in het openbaar uitgesproken.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak mede ondertekend door mr. H.E. Kostense
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.