ECLI:NL:GHAMS:2015:5411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.153.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidshinder door appartement: aanpassing vloer en eisen splitsingsakte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om geluidshinder die [geïntimeerde] ervaart van het appartement van [appellant] boven haar. [geïntimeerde] heeft [appellant] aangeklaagd wegens onrechtmatige hinder, omdat de vloerbedekking in zijn appartement niet voldoet aan de eisen van de splitsingsakte en de bouwvergunning. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de geluidshinder en hem veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. [appellant] is in hoger beroep gegaan tegen deze vonnissen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat [appellant] inderdaad niet voldoet aan de eisen van de splitsingsakte, die stelt dat de vloerbedekking van appartementsscheidende vloeren moet zorgen voor een minimale contactgeluidsisolatie. Het hof heeft vastgesteld dat de vloer van [appellant] niet aan deze eis voldoet en dat hij daarom verplicht is om de vloer aan te passen. Tevens is geoordeeld dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de bouwvergunning door geen geluiddempende minerale wol aan te brengen tussen de balken van zijn vloer.

Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en [appellant] veroordeeld om de nodige aanpassingen aan zijn vloer te doen, inclusief het aanbrengen van de vereiste geluiddempende materialen. De proceskosten zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.153.598/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/498050 HA ZA 11-2385
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in het principale beroep,
geïntimeerde in het incidentele beroep,
advocaat: mr. L. Cohen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principale beroep,
appellante in het incidentele beroep,
advocaat: mr. J.C. Daniëls te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 juli 2014 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2012, 13 november 2013 en 30 april 2014, in deze zaak onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna afzonderlijk aangeduid als respectievelijk het eerste tussenvonnis, het tweede tussenvonnis en het eindvonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord tevens incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van het hof van 24 september 2015 doen bepleiten, beiden door hun voornoemde advocaat; beide advocaten hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in het principale beroep geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en (het hof begrijpt:) de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in het principale beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep en in het incidentele beroep geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd,
primair[appellant] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – zal veroordelen om de nodige (herstel)werkzaamheden te laten verrichten aan de dekvloer van zijn appartement conform de aanwijzingen in het rapport van het Geluidburo, met inachtneming van de wettelijke normen en de eisen van de splitsingsakte en de bouwvergunning, en
subsidiair[appellant] zal veroordelen om de kosten te vergoeden van het door [geïntimeerde] in haar appartement aan te passen plafond conform de aanwijzingen in het rapport van het Geluidburo, met beslissing over de proceskosten inclusief de nakosten.
[appellant] heeft in het incidentele beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , met beslissing over de proceskosten inclusief de nakosten.
Beide partijen hebben in het principale en incidentele beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het eerste tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] woont sinds september 2009 in een appartement op de vierde verdieping van een pand aan het [adres] .
(ii) [geïntimeerde] woont sinds april 2010 in een appartement op de derde verdieping van hetzelfde pand, direct onder het appartement van [appellant] .
(iii) [geïntimeerde] ervaart in haar appartement geluidsoverlast als gevolg van dagelijkse activiteiten in het appartement van [appellant] .
(iv) Artikel 17 lid 5 van de akte van splitsing die op de appartementen van partijen van toepassing is (verder: de splitsingsakte) luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“De vloerbedekking van de privé gedeelten, voor zover deze betrekking heeft op appartementsscheidende vloeren, dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan.
Bij vervanging van de bestaande (harde) vloerbedekking – voor zover het betrekking heeft op appartementsscheidende vloeren – is het niet toegestaan parket, laminaat, plavuizen of marmeren vloeren en dergelijke aan te brengen op andere plaatsen dan in de sanitaire ruimten, tenzij wordt aangetoond dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer inclusief vloerbedekking een waarde bereikt van Ico-tien decibel (10db) of meer. Dit betekent dat het hebben van harde vloerbedekking als voren bedoeld uitsluitend is toegestaan wanneer zij op deskundige wijze is gelegd als een zogenaamd ‘zwevende vloer’, zodat zij niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en er geen hinder kan ontstaan voor de overige eigenaren of gebruikers van de overige appartementsrechten.”
( v) Ondanks sommaties van de zijde van [geïntimeerde] en een mediationprocedure zijn partijen tot op heden niet tot overeenstemming gekomen.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade wegens geluidshinder, op te maken bij staat, en voorts [appellant] veroordeelt tot het doen uitvoeren van bouwkundig onderzoek naar de oorzaken van en oplossingen voor geluidshinder en tot het doen verrichten – op straffe van verbeurte van een dwangsom – van de nodige (herstel)werkzaamheden op grond van de resultaten van voornoemd onderzoek, leidend tot afname van de geluidsoverlast tot een aanvaardbaar niveau, met inachtneming van de wettelijke normen en de eisen van de splitsingsakte en bouwvergunning, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief de nakosten. Zij heeft daartoe, kort gezegd, het volgende gesteld. Door geluidshinder te veroorzaken althans onvoldoende maatregelen te treffen om die hinder tot een aanvaardbaar minimum te beperken, handelt [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] . Daarnaast handelt [appellant] in strijd met het wettelijke verbod op hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW en met de verplichting van appartementseigenaren om de bouw en inrichting van het gebouw in stand te houden in overeenstemming met de splitsingsakte als bedoeld in artikel 5:108 BW. Ten slotte is het handelen van [appellant] als maatschappelijk onzorgvuldig aan te merken, omdat sprake is van voortdurende geluidshinder, terwijl de vloer van [appellant] vrij eenvoudig valt te isoleren, en [appellant] zich niet op een rechtvaardigingsgrond kan beroepen, nu hij bijvoorbeeld niet heeft voldaan aan de eisen van de bouwvergunning (geluiddempende minerale wol ontbreekt). Dit handelen van [appellant] valt hem toe te rekenen, terwijl [geïntimeerde] als gevolg van dat handelen schade lijdt. [appellant] heeft tegen een en ander verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in
het eerste tussenvonnis, kort gezegd, als volgt overwogen. Het antwoord op de vraag of [appellant] geluidshinder toebrengt aan [geïntimeerde] in een mate of op een wijze die onrechtmatig is als bedoeld in artikel 6:162 BW, is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de hinder, de daardoor veroorzaakte schade en de overige omstandigheden waaronder de hinder wordt toegebracht. Gelet op het tot dusverre gevoerde partijdebat is onvoldoende komen vast te staan in welke mate sprake is van geluidshinder, welke normen van toepassing zouden kunnen zijn om de aanvaardbaarheid van deze geluidshinder te toetsen en welke mogelijkheden er zijn om deze geluidshinder te voorkomen of te beperken en wat hiervan de praktische en financiële gevolgen zijn. Deze omstandigheden zijn echter wel van belang voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van de geluidshinder en van de daarmee verband houdende vorderingen van [geïntimeerde] , met het oog waarop een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. In
het tweede tussenvonnisheeft de rechtbank, kort gezegd, als volgt overwogen. Blijkens het deskundigenrapport dient bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatige hinder, onderscheid te worden gemaakt tussen (een gebrek aan) luchtgeluidsisolatie en contactgeluidsisolatie. In het onderhavige geval is geen sprake van onrechtmatige hinder door een gebrek aan luchtgeluidsisolatie, omdat de situatie al zo was toen [geïntimeerde] haar appartement kocht, het om een oud pand gaat en [appellant] zijn appartement op normale tijden normaal gebruikt, terwijl voorts van belang is dat partijen op dit punt over en weer even veel last van elkaar hebben. Anders is dit voor het geluid dat [appellant] produceert vanwege het gebrek aan contactgeluidsisolatie. Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport is daarbij wel sprake van onrechtmatige geluidshinder. In de eerste plaats is aan de aan vervangende vloerbedekking in de splitsingsakte gestelde eis niet voldaan. In de tweede plaats is de contactgeluidsisolatie door de deskundige als slecht beoordeeld. Een en ander leidt ertoe dat [appellant] in beginsel de schade moet vergoeden die [geïntimeerde] lijdt als gevolg van de onrechtmatige geluidshinder door het gebrek aan contactgeluidsisolatie, zodat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, er geen aanleiding bestaat voor verwijzing naar een schadestaatprocedure en [geïntimeerde] geen belang meer heeft bij het laten uitvoeren van een bouwkundig onderzoek. Wat betreft de gevorderde (herstel)werkzaamheden dient [appellant] de door de deskundige geadviseerde betere akoestische zwevende vloer in zijn appartement te laten aanleggen, terwijl [geïntimeerde] zelf het door de deskundige geadviseerde geluidsisolerende plafond voorzien van gipsplaten – indien zij dit wenst – zelf en op eigen kosten dient te laten aanbrengen. Omdat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht omtrent de door [appellant] te plaatsen nieuwe vloer, worden partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. In
het eindvonnisheeft de rechtbank, kort gezegd, als volgt overwogen. Omdat de door partijen overgelegde offertes onvoldoende duidelijkheid bieden, bestaat aanleiding om [appellant] te veroordelen een akoestisch zwevende vloer aan te brengen die voldoet aan de voorwaarden uit het deskundigenrapport. Nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] zelf schade heeft geleden door de onrechtmatige geluidshinder (anders dan dat zij verdere hinder wil voorkomen, waarop de veroordeling van [appellant] om de vloer aan te passen nu juist ziet), dient de verklaring voor recht toch niet te worden toegewezen, omdat [geïntimeerde] daarbij geen belang heeft. Op grond van een en ander heeft de rechtbank [appellant] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – veroordeeld conform de aanwijzingen van de deskundige een zwevende akoestische vloer aan te leggen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
De grieven van [appellant] in het principale appel strekken ertoe de beslissing van de rechtbank om de vordering van [geïntimeerde] grotendeels toe te wijzen en de gronden die daartoe zijn gebezigd, geheel aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Zij zullen, omdat zij nauw met elkaar samenhangen, zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld. De grieven van [geïntimeerde] in het incidentele appel hebben de strekking om de vordering van [geïntimeerde] voor zover deze is afgewezen, alsnog toegewezen te krijgen en zullen eveneens vanwege hun onderlinge samenhang zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld. Daarbij tekent het hof aan dat de in tamelijk algemene termen geformuleerde vordering van [geïntimeerde] in elk geval in hoger beroep concreet aldus moet worden begrepen (althans primair) dat [appellant] naast het laten aanpassen van zijn vloer zoals in het deskundigenrapport geadviseerd – waartoe [appellant] door de rechtbank is veroordeeld – ook – waartoe [appellant] niet is veroordeeld door de rechtbank – minerale wol van 150mm dient aan te brengen tussen de balken onder zijn dekvloer (zie het incidentele deel van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel onder 21 en 27-28).
3.5.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de huidige (akoestisch zwevende) vloer van [appellant] wat geluidsisolatie betreft past bij de bouw van het pand en de hier toegepaste opbouw van de woningscheidende constructie, alsmede dat die vloer op zichzelf goed is (p. 12 deskundigenrapport). Niettemin is volgens [geïntimeerde] sprake van onrechtmatige hinder, omdat deze vloer volgens haar niet aan het bepaalde in het (onder 3.1 sub (iv)) genoemde artikel 17 lid 5 van de akte van splitsing voldoet, nu – naar vaststaat tussen partijen – niet voldaan wordt aan de daarin vervatte, tussen appartementseigenaren geldende eis dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer Ico-tien decibel (10db) of meer dient te bedragen. Volgens [appellant] is echter aan het bepaalde in artikel 17 lid 5 van de akte van splitsing voldaan omdat het in die bepaling gaat om de eis dat de vloer zwevend is gelegd.
3.6.
Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van artikel 17 lid 5 van de akte van splitsing. Daarbij dient het volgende voorop te staan. Aan de bepalingen van een splitsingsreglement moet een uitleg naar objectieve maatstaven worden gegeven. Bij gebreke van een gepubliceerde schriftelijke toelichting op het desbetreffende reglement zijn bij de uitleg daarvan derhalve in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die het desbetreffende reglement tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het reglement is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het reglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. o.m. HR 20 februari 2004, NJ 2005/493 en HR 8 oktober 2010, NJ 2010/546). Hiervan uitgaande beantwoordt het hof de bedoelde vraag als volgt.
3.7.
De bewoordingen van de onderhavige bepaling laten in beginsel niets aan duidelijkheid te wensen over: het is niet toegestaan parket, laminaat, plavuizen of marmeren vloeren en dergelijke aan te brengen op andere plaatsen dan in de sanitaire ruimten, tenzij wordt aangetoond dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer inclusief vloerbedekking een waarde bereikt van Ico-tien decibel (10db) of meer. Deze zin kan op zichzelf niet anders worden uitgelegd dan dat het [appellant] slechts is toegestaan een vloer als bedoeld te hebben als (hij kan aantonen dat) de contactgeluidsisolatie ervan 10 decibel of meer bedraagt. Volgens [appellant] relativeert de daarop volgende zin deze strenge eis in die zin dat het hebben van een vloer als hiervoor bedoeld (ook) is toegestaan als zij op deskundige wijze is gelegd als een zogenoemd ‘zwevende vloer’, in welk geval deze volgens het vervolg van deze zin niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en er geen hinder kan ontstaan voor de overige eigenaren of gebruikers van de overige appartementsrechten. In de opvatting van [appellant] heeft deze tweede zin derhalve zelfstandige betekenis ten opzichte van de eerste, en is deze in geval van discrepantie tussen beide beslissend. Het hof volgt [appellant] niet in deze uitleg. Het is onvoldoende aannemelijk dat enerzijds een concrete eis (contactgeluidsisolatie van 10 decibel) wordt gesteld en deze anderzijds weer kan worden weg gerelativeerd: als (op deskundige wijze) een zwevende vloer wordt gelegd maar deze slechts een isolatiewaarde van 1 decibel oplevert, zou deze niettemin door de overige eigenaren of gebruikers moeten worden aanvaard. Het ligt, reeds gelet hierop, voor de hand om de tweede zin als uitwerking te beschouwen van de eerste: er moet in alle gevallen een isolatiewaarde van 10 decibel worden gehaald, waarvoor nodig is dat op deskundige wijze een zwevende vloer wordt gelegd.
3.8.
Aangezien uit het voorgaande voortvloeit dat de vloer van [appellant] niet voldoet aan het bepaalde in de splitsingsakte, is hij gehouden die vloer aan te passen, zoals in het eindvonnis van de rechtbank is bepaald. Die verplichting volgt uit artikel 5:108 BW waarop [geïntimeerde] haar vorderingen mede heeft gebaseerd. Wat [appellant] heeft aangevoerd – met name dat het in het onderhavige geval om een oud pand gaat en [geïntimeerde] zich ter plaatse heeft gevestigd ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen – wettigt niet de conclusie dat [geïntimeerde] onvoldoende belang heeft bij haar vorderingen. De veroordeling zoals de rechtbank die bij haar eindvonnis heeft uitgesproken moet daarom in stand blijven. Daarbij verdient aantekening dat deze – voor rekening en risico van [appellant] uit te voeren – veroordeling veronderstelt dat [appellant] volhardt in zijn wens eenzelfde (harde) vloer als die welke hij thans heeft, te blijven houden.
3.9.
[geïntimeerde] heeft tevens gesteld dat de vloer van [appellant] niet voldoet aan de eisen van de (aan [appellant] ) verleende bouwvergunning, doordat deze is aangelegd zonder tussen de balken van de vloer en het plafond van [geïntimeerde] 150 mm geluiddempende minerale wol aan te brengen. In de op 27 maart 2009 verzonden bouwvergunning met betrekking tot onder meer de vloer wordt vergunning verleend “voor de uitvoering van bovengenoemd bouwplan overeenkomstig het aanvraagformulier en de bij dit besluit behorende en zodanig gewaarmerkte stukken, gemerkt T01”, terwijl - naar onweersproken is gesteld en uit de ter zake in het geding gebrachte tekening valt af te leiden – in een detailtekening van het desbetreffende stuk T01 geluiddempende, minerale wol van 150 mm tussen de balken onder de dekvloer (met uitdrukkelijke verwijzing) staat ingetekend (zie ook deskundigenrapport, p. C 2, onder 2). [appellant] heeft niet weersproken dat die minerale wol niet is aangebracht. Het hof is van oordeel dat dit meebrengt dat [appellant] (bij de aanpassing van de vloer) gehouden is de in de bouwtekening bedoelde minerale wol alsnog aan te brengen. [appellant] heeft klaarblijkelijk in strijd met de aan hem verleende bouwvergunning gehandeld en dat is jegens [geïntimeerde] , als direct belanghebbende bij de in de bouwvergunning gestelde eis van geluidsisolatie, onrechtmatig. Hieraan doet niet af dat de gemeente tegen deze wijze van verbouwen kennelijk niet handhavend is opgetreden. Voor zover de vordering van [geïntimeerde] hierop ziet, dient deze alsnog te worden toegewezen. Ook hier verdient aantekening dat deze – voor rekening en risico van [appellant] uit te voeren – veroordeling veronderstelt dat [appellant] volhardt in zijn wens eenzelfde (harde) vloer als die welke hij thans heeft, te blijven houden.
3.10.
[appellant] heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven moeten leiden, zodat zijn bewijsaanbod – dat overigens zowel wat te bewijzen concrete feiten als wat mogelijk te horen getuigen betreft op geen enkele wijze nader is toegespitst – als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.11.
De slotsom luidt dat het principale appel faalt, dat het incidentele appel slaagt en dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover daarbij de vordering [appellant] te veroordelen geluiddempende minerale wol van 150 mm tussen de balken onder de dekvloer aan te (doen) brengen, is afgewezen, en voor het overige zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, inclusief de nakosten.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover daarbij de vordering [appellant] te veroordelen geluiddempende minerale wol van 150 mm tussen de balken onder de dekvloer aan te (doen) brengen is afgewezen, en, in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] geluiddempende minerale wol van 150 mm tussen de balken onder de dekvloer aan te (doen) brengen zoals aangegeven op het stuk T01 behorend bij de op 27 maart 2009 verzonden bouwvergunning;
bekrachtigt deze vonnissen voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 308,= voor verschotten, op € 2.682,= voor salaris advocaat en op € 131,= voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris van de advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan deze veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in incidenteel hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op nihil voor verschotten, op € 1.341,= voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en J.E. Molenaar, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015 door de rolraadsheer.