ECLI:NL:GHAMS:2015:5551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
200.168.788/01 NOT 200.168.882/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen notarissen inzake eigendomsoverdracht landgoed en schorsing executeur

In deze tuchtzaak hebben klagers, erfgenamen van erflater, klachten ingediend tegen twee notarissen. De klagers betogen dat de notarissen niet hadden mogen meewerken aan de eigendomsoverdracht van een landgoed door de executeur, omdat zij niet akkoord gingen met de verkoop. Tevens stellen zij dat de notarissen op de hoogte waren van een verzoek tot schorsing van de executeur, en dat zij de verkoopopbrengst niet aan de executeur hadden mogen uitbetalen. De kamer voor het notariaat heeft de klachten deels ongegrond verklaard, maar het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd en de klachten op alle onderdelen gegrond verklaard. Het hof legt aan de notarissen de maatregel van berisping op. De zaak draait om de vraag of de notarissen voldoende onderzoek hebben gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van de executeur en de noodzaak van de verkoop van het landgoed. Het hof oordeelt dat de notarissen onzorgvuldig hebben gehandeld door niet in te gaan op signalen van de klagers en door de verkoopopbrengst uit te betalen aan de executeur, die op dat moment geschorst was. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen in het kader van hun rol als waarborg voor de rechtszekerheid in eigendomsoverdrachten.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.168.788/01 NOT en 200.168.882/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2014/117, 118
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 december 2015
inzake 200.168.788/01 NOT:
1. [naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
vertegenwoordigd door: mr. A. de Jong, kandidaat-notaris te Klazienaveen, in hoedanigheid van vereffenaar,
appellanten,
gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer, advocaat te Leeuwarden,
tegen
1. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
2. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerden,
en inzake 200.168.882/01 NOT:
1. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
2. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
appellanten,
tegen
1. [naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
vertegenwoordigd door: mr. A. de Jong, kandidaat-notaris te Klazienaveen, in hoedanigheid van vereffenaar,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer, advocaat te Leeuwarden.

1.De gedingen in hoger beroep

1.1.
In de zaak met nummer 200.168.788/01 NOT hebben appellanten (hierna afzonderlijk: klager en klaagster en tezamen: klagers) op 23 april 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 27 maart 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:30). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerden (hierna afzonderlijk: notaris sub 1 en notaris sub 2 en tezamen: de notarissen) op twee onderdelen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond en op één onderdeel deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard en aan notaris sub 1 de maatregel van waarschuwing opgelegd
.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.168.882/01 NOT is door de notarissen bij een op 28 april 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - eveneens hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer.
1.3.
Van de notarissen is op 27 mei 2015 een verweerschrift - met bijlagen - ontvangen.
1.4.
Op 2 juni 2015 is van klagers een verweerschrift tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel beroep ontvangen.
1.5.
Bij brief van 7 oktober 2015, ter griffie ingekomen op 8 oktober 2015, is van klagers een aanvullende productie (een afschrift van een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2015) ontvangen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat op de zitting een beslissing zal worden gegeven over het al dan niet in behandeling nemen van de bij de brief van klagers gevoegde productie, aangezien die productie niet binnen de voorgeschreven termijn van tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting bij het hof is ingekomen.
1.6.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 oktober 2015. Klagers, vergezeld van hun gemachtigde, en de notarissen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
Op de zitting hebben de notarissen bezwaar gemaakt tegen toelating van het eerdergenoemde arrest van 6 oktober 2015. Hierop heeft het hof beslist dat klagers het arrest niet eerder konden toezenden en dat de inhoud bij kennisneming eenvoudig is te doorgronden, zodat het hof het arrest zal toelaten en in het procesdossier zal voegen. Vervolgens heeft het hof aan de notarissen de gelegenheid gegeven het arrest te lezen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaken - samengevat weergegeven - om het volgende.
3.2.1.
De vader van klagers, [naam] , (verder: erflater) heeft op 8 november 2011 een testament laten opmaken door [naam] , notaris te [plaats] . In dit testament zijn klagers tot enig erfgenamen benoemd. De partner van erflater, [naam] , (verder: de partner) heeft - onder meer - het vruchtgebruik van de aan klagers toekomende erfdelen in de zuivere nalatenschap van erflater gelegateerd gekregen. Verder is de partner tot executeur benoemd.
3.2.2.
Erflater is op 18 januari 2012 overleden. Tot zijn nalatenschap behoorde onder meer een landgoed, waar erflater in leven laatstelijk woonde.
3.2.3.
De partner heeft haar benoeming als executeur aanvaard. In hoedanigheid van executeur heeft zij aan haar zoon, [naam] , (verder: de zoon) volmacht gegeven om haar (in beperkte mate) te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
3.2.4.
De zoon heeft zich tot notaris sub 1 gewend inzake de afwikkeling van de nalatenschap.
3.2.5.
Notaris sub 1 heeft de bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken notaris [naam] , notaris te [plaats] , bij e-mail van 3 december 2012 - onder meer - medegedeeld dat de partner zich volgens de zoon door klagers onder druk gezet voelt, mede door het opeisen van “hun moedersdeel”, dat zich bij de partner een koper voor het landgoed heeft gemeld die een bod heeft uitgebracht en dat de partner geneigd is in te gaan op dit bod om aan de geclaimde verplichting van klagers te kunnen voldoen. Verder is [naam] verzocht om een voorstel van de partner en de zoon aan klagers voor te leggen. Hierbij konden klagers kiezen uit: 1) betaling van een geldbedrag aan de partner, waarbij de partner vervolgens afstand doet van haar vruchtgebruikrechten; óf 2) akkoord gaan met vorenbedoelde verkoop, waarbij de partner direct na levering afstand doet van haar vruchtgebruikrechten en de verkoopopbrengst aan klagers wordt afgegeven.
3.2.6.
Hierop hebben de toenmalige gemachtigden van klager, [naam] , en van klaagster, [naam] , bij e-mails van 6 december 2012 aan notaris sub 1 laten weten dat hun cliënten niet akkoord gaan met het gedane voorstel.
3.2.7.
In reactie daarop heeft notaris sub 1 bij e-mail van 8 december 2012 aan [naam] en [naam] - onder meer - laten weten dat nu niet akkoord wordt gegaan met de voorstellen van de partner en de zoon en niet inhoudelijk daarop wordt gereageerd en men ook niet met een tegenvoorstel komt, de partner en de zoon zich vrij achten te handelen zoals een goed executeur betaamt, waarbij zij gedwongen zijn (mede) over te gaan tot verkoop van het landgoed.
3.2.8.
Bij brief van 5 februari 2013 heeft de toenmalige advocaat van klagers, mr. [X] , aan de partner - onder meer - medegedeeld dat klagers geen vertrouwen hebben dat de partner in staat is om de taken als executeur naar behoren uit te voeren en te volbrengen en dat daarom een verzoekschriftprocedure zal worden gestart om de partner te doen ontslaan als executeur en verder dat klagers hebben moeten vaststellen dat het landgoed sinds een paar maanden niet meer wordt bewoond en onderhouden en dat de partner daarmee nalaat de zorg van een goed vruchtgebruiker in acht te nemen.
Deze brief is in kopie aan notaris sub 1 gezonden.
3.2.9.
Op 11 maart 2013 is bij de griffie van de rechtbank Noord-Nederland ingekomen het verzoekschrift van klagers tot ontslag van de partner als executeur in de nalatenschap van erflater.
3.2.10.
De partner heeft het landgoed op 23 april 2013 verkocht. Notaris 1 heeft de koopovereenkomst opgesteld en de koop op dezelfde dag doen inschrijven in de openbare registers van het Kadaster.
3.2.11.
Nadat notaris sub 1 klagers bij brief van 23 april 2013 van de koop en de op 1 mei 2013 geplande levering van het landgoed op de hoogte had gesteld, heeft mr. [X] hem bij brief van 26 april 2013 - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:

Cliënten zijn als enig erfgenamen van de heer [naam] hoofdgerechtigden ten aanzien van de nalatenschap en meer in het bijzonder ten aanzien van het landgoed. Cliënten verlenen geen medewerking aan en/of toestemming voor deze voorgenomen verkoop/levering. Noch zijn cliënten door [naam] over deze verkoop geïnformeerd of geraadpleegd.
Zoals ik u reeds 25 april 2013 telefonisch heb meegedeeld, betwisten zij ook uitdrukkelijk de beschikkingsbevoegdheid van mevrouw [naam] om tot verkoop en levering van het landgoed over te gaan.
(…)
Voorts heeft te gelden dat er ruim voldoende liquide middelen in de nalatenschap aanwezig zijn om mogelijke schulden van de nalatenschap te voldoen. Hiernaast geldt dat cliënten op 8 maart jl. een verzoekschriftprocedure zijn gestart tot het ontslag van [naam] als executeur.
(…)
In de te entameren procedure bij de rechtbank zal de onbevoegdheid van [naam] komen vast te staan. Hiermee zal de titel voor de overdracht komen te vervallen.
3.2.12.
Op 1 mei 2013 heeft het volgende plaatsgevonden. Mr. [X] heeft per faxbericht de rechtbank Noord-Nederland verzocht om bij wijze van voorlopige maatregel de partner met onmiddellijke ingang te schorsen als executeur. Mr. [X] heeft notaris sub 1 daarvan om 09:59 uur per fax in kennis gesteld. Notaris sub 2 heeft om 10:45 uur de akte van levering met betrekking tot het landgoed verleden. De rechtbank Noord-Nederland heeft de partner met onmiddellijke ingang van haar taak als executeur geschorst (tot het moment dat in het door klagers ingediende verzoek tot ontslag van de executeur een onherroepelijke beslissing is gegeven). Mr. [X] heeft deze beschikking om 16:10 uur naar het kantoor van de notarissen gefaxt.
3.2.13.
Van de verkoopopbrengst is een bedrag van € 40.260,43 aan de partner uitbetaald.
3.2.14.
Bij arrest van 6 oktober 2015 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in de tussen klagers en de kopers van het landgoed, tussen de vereffenaar in de nalatenschap van erflater en de kopers van het landgoed en tussen de partner en klagers gevoerde civiele procedures (door het hof gezamenlijk behandeld) - voor zover van belang en kort gezegd - geoordeeld dat een rechtsgeldige titel voor de overdracht van het landgoed ontbrak, het landgoed daarom geacht moet worden de nalatenschap van erflater nooit te hebben verlaten en klagers dus eigenaar van het landgoed zijn gebleven.

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten de notarissen het volgende.
i. De notarissen hadden niet aan de voorbereiding van de eigendomsoverdracht van het landgoed door de executeur mogen meewerken omdat klagers, de erfgenamen van erflater, het met de verkoop/overdracht van het landgoed niet eens waren.
ii. Om dezelfde reden hadden de notarissen evenmin op 1 mei 2013 mogen overgaan tot het passeren van de akte van levering van het landgoed. Zeker nu zij op de hoogte waren van het door klagers ingediende verzoekschrift tot schorsing van de partner als executeur.
iii. Op de hiervoor omschreven gronden en op grond van het voor de notarissen bekende, althans kenbare feit dat de partner op 1 mei 2013 geschorst was als executeur, hadden de notarissen de verkoopopbrengst niet aan de partner mogen uitbetalen.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Hun standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
Klagers hebben aangevoerd dat de notarissen hun beroepschrift te laat hebben ingediend.
Het hof overweegt als volgt. De notarissen hebben de bestreden beslissing ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer van 27 maart 2015. Op de voet van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) eindigde de beroepstermijn van dertig dagen, met toepassing van artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet, op 28 april 2015. Nu het beroepschrift van de notarissen op die datum door het hof is ontvangen, is het hoger beroep tijdig ingediend.
6.2.
In een tuchtprocedure als de onderhavige bestaat geen grondslag om tot een veroordeling tot betaling van proceskosten over te gaan. Om die reden laat het hof het verzoek van klagers tot veroordeling van de notarissen in de proceskosten buiten behandeling. Klagers zullen in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Incidenteel beroep
6.3.
Klagers hebben in hun verweerschrift voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld. Aangezien op de voet van artikel 107 lid 4 Wna de zaak opnieuw in volle omvang wordt behandeld, zal het hof de bezwaren van klagers tegen wat de notarissen in hun beroepschrift hebben aangevoerd daarbij betrekken.
Betrokkenheid notarissen bij de verweten gedragingen
6.4.
Op de zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat notaris sub 1 na het sluiten van de koopovereenkomst op 23 april 2013 de voorbereidende werkzaamheden voor het passeren van de akte van levering heeft verricht. Op enig moment tussen 23 april 2013 en 1 mei 2013 heeft notaris sub 1 het dossier aan notaris sub 2 overgedragen in verband met de voor hem naderende meivakantie. Zijn meivakantie begon op zaterdag 27 april 2013. Het hof gaat, net als notaris sub 1 zelf, ervan uit dat hij tot en met 26 april 2013 op het notariskantoor aanwezig is geweest.
Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verwijt van klagers zoals weergegeven in klachtonderdeel ii. beide notarissen treft, nu notaris sub 1 alle voor de levering van het landgoed benodigde werkzaamheden in het dossier heeft verricht en tot en met 26 april 2013 bij het dossier betrokken is geweest en notaris sub 2 in de waarneming van notaris sub 1 (slechts) op 1 mei 2013 de akte van levering heeft verleden.
Verder is in hoger beroep komen vast te staan dat notaris sub 2 de opdracht heeft gegeven tot uitbetaling van de verkoopopbrengst, zodat klachtonderdeel iii. geacht wordt tegen notaris sub 2 te zijn gericht.
Klachtonderdeel i. (notaris sub 1)
6.5.
Voor overdracht van een onroerende zaak wordt vereist een levering krachtens geldige titel verricht door degene die bevoegd is over de onroerende zaak te beschikken (artikel 3:84 lid 1 BW). Het was aan notaris sub 1 om ter zake van de verkoop en levering van het landgoed onderzoek te doen naar de geldigheid van de titel (de koopovereenkomst) en de beschikkingsbevoegdheid van de partner als executeur. Hierbij was van belang dat de partner als executeur enkel bevoegd was het landgoed te gelde te maken, voor zover dit nodig was om de schulden van de nalatenschap te voldoen, zoals volgt uit artikel 4:147 lid 1 BW. De notaris dient in een dergelijk geval te onderzoeken of tegeldemaking nodig is voor de betaling van schulden van de nalatenschap. In beginsel mag een notaris daarbij afgaan op de informatie die de executeur verstrekt over de baten en de schulden van de nalatenschap en de noodzaak van de tegeldemaking, tenzij de notaris gerede twijfel heeft of moet hebben over de juistheid van deze informatie.
6.6.
Notaris sub 1 heeft in dit verband aangevoerd dat hij van de partner en de zoon had begrepen dat klagers hun vorderingen op de nalatenschap opeisten. Dat hij hiervan uitging en van de veronderstelling dat de partner om die reden het voornemen had om tot verkoop van het landgoed over te gaan, blijkt uit zijn e-mails van 3 december 2012 en 8 december 2012. Van (de gemachtigden van) klagers heeft hij geen signalen ontvangen dat hij van verkeerde aannames uitging, aldus notaris sub 1. Hoewel uit de stukken van het dossier blijkt dat (de gemachtigden van) klagers niet direct en ook niet expliciet op de aannames en uitgangspunten van notaris sub 1 in vorenbedoelde e-mails zijn ingegaan, welke aannames en uitgangspunten zij overigens anderzijds niet hebben bevestigd, waren er naar het oordeel van het hof serieuze signalen dat klagers met deze transactie niet akkoord waren en vraagtekens zetten bij het optreden van de partner als executeur en vruchtgebruikster. Zo volgt uit de brief van 5 februari 2013 van mr. [X] aan de partner, van welke brief notaris sub 1 een kopie heeft ontvangen, dat: 1) klagers geen vertrouwen hadden dat de partner in staat was om de taken als executeur naar behoren uit te voeren en daarom een procedure aanhangig zouden maken om de partner te doen ontslaan als executeur; en 2) klagers ervan uitgingen dat de partner het landgoed sinds een paar maanden niet meer bewoonde en onderhield. Deze omstandigheden tezamen met het feit dat klagers niet alleen schuldeisers waren van de nalatenschap, maar ook als erfgenamen van de nalatenschap eigenaren waren van het landgoed en daardoor een direct belang hadden bij het al dan niet vervreemden van het landgoed, hadden voor notaris sub 1 reden moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de vraag of in dit geval voor de partner als executeur tegeldemaking van het landgoed van de erfgenamen noodzakelijk was voor het voldoen van schulden aan diezelfde erfgenamen. Dat onderzoek zou in dit geval erop neer zijn gekomen dat de notaris klagers zou hebben gevraagd of zij inderdaad hun vorderingen op de partner opeisten, ook als dat zou leiden tot verkoop en levering van het landgoed aan derden. Dat notaris sub 1 geen noodzaak zag om iets met de brief van 5 februari 2013 te doen, zoals hij ter zitting heeft verklaard, en onder genoemde omstandigheden zonder nader onderzoek heeft meegewerkt aan de voorbereiding van de verkoop en levering van het landgoed, acht het hof dan ook onbegrijpelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Dit klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel ii. (notaris sub 1 en notaris sub 2)
6.7.
Naar aanleiding van de totstandkoming van de koopovereenkomst op 23 april 2013 heeft mr. [X] notaris sub 1 bij brief van 26 april 2013 laten weten dat klagers geen medewerking aan en/of toestemming voor deze verkoop en levering hebben gegeven en dat zij uitdrukkelijk betwisten dat de partner beschikkingsbevoegd is om tot verkoop en levering van het landgoed over te gaan. Daarnaast is medegedeeld dat er ruim voldoende liquide middelen in de nalatenschap aanwezig zijn om mogelijke schulden van de nalatenschap te voldoen, dat klagers een verzoekschriftprocedure zijn gestart tot het ontslag van de partner als executeur en dat in een te entameren procedure bij de rechtbank de onbevoegdheid van de partner zal komen vast te staan, waarmee de titel voor de overdracht van het landgoed zal komen te vervallen.
Klagers hebben onweersproken aangevoerd dat mr. [X] op 25 april 2013 telefonisch contact met notaris sub 1 over een en ander heeft gehad.
In hoger beroep is gebleken dat zowel notaris sub 1 als notaris sub 2 de brief van 26 april 2013 terzijde heeft gelegd. Verder staat vast dat vóór het passeren van de akte van levering het door klagers ingediende verzoek tot schorsing met onmiddellijke ingang van de partner als executeur op het kantoor van de notarissen was ontvangen.
6.8.
De hiervoor onder 6.6. bedoelde signalen en de in de brief van 26 april 2013 genoemde omstandigheden hadden naar het oordeel van het hof voor de notarissen aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te verrichten naar de noodzaak om tot verkoop en levering van het landgoed over te gaan. Dat de notarissen deze brief zelfs niet aan de partner hebben voorgelegd, kan het hof niet volgen. Uit de brief blijkt immers duidelijk dat klagers zich op het standpunt stellen dat de nalatenschap van erflater ruim voldoende liquide middelen bevat om mogelijke schulden van de nalatenschap te voldoen. Het valt de notarissen tuchtrechtelijk te verwijten dat zij op deze wijze hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel zal eveneens gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel iii. (notaris sub 2)
6.9.
Bij beschikking van 1 mei 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland de partner met onmiddellijke ingang in haar taak als executeur geschorst. Notaris sub 2 heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet aan deze beschikking was gebonden omdat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en de partner op het moment dat zij aan notaris sub 2 de betalingsinstructie gaf hiertoe nog bevoegd was, zodat hij tot uitbetaling aan de partner van een deel van de verkoopopbrengst mocht overgaan.
6.10.
Het hof is van oordeel dat de partner niet bevoegd was om in hoedanigheid van executeur iets van de verkoopopbrengst te ontvangen, omdat zij op het moment van uitbetaling (met onmiddellijke ingang) al was geschorst als executeur. Dat de beschikking waarbij de partner van die taak was geschorst niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, doet aan het voorgaande niet af, te meer daar op grond van artikel 676a, aanhef en onder e, Rv tegen beschikkingen tot schorsing (artikel 4:149 lid 2, tweede zin, BW) geen hoger beroep openstaat en het bovendien een voorlopige voorziening betreft. Dat onder de beschikking tot schorsing in weerwil van deze bepalingen en kennelijk per abuis anders is vermeld door de griffier kan daaraan niet afdoen. Bovendien diende notaris sub 2 rekening te houden met de mogelijkheid dat de partner als executeur in de nalatenschap van erflater zou worden ontslagen. Uit vorenbedoelde beschikking blijkt immers dat het verzoekschrift (onder meer tot schorsing van de partner als executeur) is ingediend om gedurende het onderzoek naar de vraag of de taak van de executeur dient te eindigen door ontslag (met onmiddellijke ingang) een aantal voorlopige voorzieningen te treffen. Verder was notaris sub 2 ervan op de hoogte, zie de brief van 26 april 2013 van mr. [X] , dat een procedure zou worden gestart waarbij de bevoegdheid van de partner om als executeur tot tegeldemaking van het landgoed over te gaan zou worden aangevochten. Ook dit was een reden voor notaris sub 2 om de nodige terughoudendheid te betrachten in plaats van zonder enig voorbehoud tot doorbetaling van de verkoopopbrengst over te gaan.
Dat notaris sub 2 onder deze omstandigheden (toch) aan de partner een deel van de verkoopopbrengst van het landgoed heeft uitbetaald, is hem dan ook tuchtrechtelijk te verwijten.
Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.
Conclusie en maatregel
6.11.
Het hof is van oordeel dat de notarissen in dit dossier onzorgvuldig hebben gehandeld en de belangen van klagers ernstig hebben veronachtzaamd, waardoor klagers nadeel hebben ondervonden. Het hof ziet aanleiding om aan de notarissen elk de maatregel van berisping op te leggen.
6.12.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.13.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot veroordeling van de notarissen in de proceskosten;
- vernietigt de bestreden beslissing,
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond;
- legt aan de notarissen elk de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.H. Lieber en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015 door de rolraadsheer.