ECLI:NL:GHAMS:2015:5756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
23-001432-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met snijwond en afwijzing getuigenverzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 30 september 2013 in Amsterdam een snijwond toebracht aan het slachtoffer, die resulteerde in het doorknippen van twee zenuwen in de linkeronderarm. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er geen onafhankelijk bewijs was voor zijn daderschap. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen voldoende steun boden voor de beschuldigingen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht en dat hij de aanmerkelijke kans op dit letsel had aanvaard door met een mes te zwaaien in de richting van het slachtoffer. Het hof verwierp de verweren van de verdediging en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de zware mishandeling. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 200 uren opgelegd, maar het hof vond deze straffen onvoldoende en verhoogde de taakstraf naar 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 3.244,82. Het hof legde ook een betalingsverplichting op aan de verdachte, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001432-14
Datum uitspraak: 21 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654223-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedag] 1969,
GBA-adres: [adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten: een (grote) (snij/steek)wond in de (linkeronder)arm (waardoor twee zenuwen zijn doorgesneden), heeft toegebracht, door met dat opzet (met kracht) met een mes in de (linkeronder)arm van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een mes in de (linkeronder)arm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde en het tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep (primair) bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte in alle toonaarden ontkent, dat er geen onafhankelijk technisch bewijs is dat wijst op verdachtes daderschap, dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] tegenstrijdigheden bevatten en dat de echtgenote van [slachtoffer], genaamd [getuige], over het al dan niet gezien hebben van het steken tegenstrijdig heeft verklaard. Bij gebrek aan voldoende betrouwbaar (steun)bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel; de aangever heeft immers zelf zijn arm in de richting van het mes gebracht “met het oogmerk een beweerdelijke en vermeende aanval af te weren”.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebezigde – in de eventueel op te maken aanvulling op dit verkort arrest opgenomen – verklaringen en bevindingen vast dat zich het volgende heeft voorgedaan.
Verdachte had een (huur)conflict met de aangever, [slachtoffer], en diens echtgenote, [getuige]. Verdachte eiste geld en kondigde op 29 september 2013 bij [getuige] aan de volgende dag terug te komen om het geld op te halen en dat hij hen anders in elkaar zou slaan. Verdachte kwam daarbij zodanig dreigend op de echtgenote van aangever over dat zij naar het politiebureau is gegaan, zich met hulp van een ander aldaar verstaanbaar heeft gemaakt, de politie haar dringend heeft geadviseerd 112 te bellen en niet open te doen als de verdachte zou terugkomen. Hiervan is een mutatie opgemaakt (dossierpagina 16).
De volgende dag, op 30 september 2013, is de verdachte aan de deur gekomen en werd hij toch binnengelaten. Hij was alleen en de aangever wilde rustig met hem praten. Aangever gaf aan het geld niet te willen geven en daarop gaf verdachte hem na een woordenwisseling diverse vuistslagen op zijn lichaam (aangever op dossierpagina 9, [getuige] op dossierpagina 14 en de verklaring van [getuige] tegenover de raadsheer-commissaris).
Vervolgens heeft verdachte een mes met een lemmet van ongeveer 10 centimeter uit de keuken gepakt en daarmee een snijdende beweging in de richting van aangever gemaakt. Dit heeft verdachte verschillende keren herhaald, op ongeveer een meter afstand van aangever. Aangever werd bang en liep achteruit, verdachte liep weer naar hem toe en maakte weer die zwaaiende, snijdende beweging van schouder- tot heuphoogte met het mes. Verdachte stond toen zo dichtbij dat toen de aangever de aanval met zijn linkerarm probeerde af te wenden en hij daarbij is geraakt. Aangever voelde een hevige pijn in zijn linkeronderarm. Uit de geneeskundige verklaring (pagina 35 van het dossier) volgt dat aan de binnenzijde van de linkerpols van de heer [slachtoffer] twee zenuwen zijn doorgesneden.
De echtgenote van aangever, [getuige], is zowel door de politie als bij de raadsheer-commissaris gehoord. Het hof constateert dat de verklaringen van elkaar afwijken, in die zin dat zij kort nadat het feit heeft plaatsgevonden verklaart dat zij verdachte stekende bewegingen heeft zien maken richting haar man, terwijl zij tegenover de raadsheer-commissaris verklaart te hebben gezien dat haar man door de verdachte werd geslagen en de verdachte zichzelf beschermde, maar dat zij niet “het zwaaien en steken met het mes zelf” heeft gezien. Toen zij binnenkwam, zag ze heel veel bloed. Zij wordt vervolgens door de raadsheer-commissaris geconfronteerd met deze discrepantie en dan verklaart zij dat het meer dan een jaar geleden is en dat ze nu niet meer weet of zij dat gezien heeft. Wat de redenen voor deze wijze van verklaren ook zijn; het geeft het hof in de onderhavige zaak onvoldoende reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen voor het overige, te weten over het conflict tussen beiden, de dreigende houding van verdachte jegens hen en het jegens haar man gebezigde (andere) geweld. De enkele stelling van de verdediging dat zij dit nog móet weten en dat als zij daarover naderhand niet verklaart zonder meer betekent dat verdachte dit feit niet heeft begaan, zou leiden tot de – nog vele malen onwaarschijnlijker doch hier enkel resterende optie – dat het slachtoffer zichzelf aldus heeft verwond toen hij met de verdachte in de woonkamer was. Voor het aannemen van die hypothese geeft het dossier, en ook hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, geen enkele aanleiding.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte aangever op 30 september 2013 in de linker onderarm van aangever heeft gesneden en dat de snijwond, gelet op de aard, ernst en duur van het letsel en de noodzaak van medisch ingrijpen zwaar lichamelijk letsel betreft. Er is voldoende overtuigende steun voor de verklaringen van de aangever en het hof heeft geen reden aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te twijfelen. Dat er geen DNA-materiaal van de verdachte op het mes is aangetroffen, doet aan het bewijsoordeel evenmin af.
De verdachte heeft derhalve herhaaldelijk op korte afstand van aangever met een mes zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt richting aangever en op een gegeven moment op een dermate korte afstand dat aangever met zijn arm probeerde het mes af te wenden. De verdachte heeft door onder deze omstandigheden op deze wijze met een mes te bewegen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever in zijn bovenlichaam zou raken en dat aangever als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een steek- of snijwond van een mes in het bovenlichaam is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Nu deze wetenschap bij een ieder bekend mag worden verondersteld en verdachte desondanks heeft gehandeld zoals hij deed, kan worden vastgesteld dat hij deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Dat de aangever door zijn handelen heeft geprobeerd wellicht zwaarder letsel te voorkomen, doet aan de aard en ernst van de gedragingen van de verdachte niet af.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.

Getuigenverzoek raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht [getuige] opnieuw als getuige te horen, maar dan ter terechtzitting,
Het hof overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
Het hof acht de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet gebleken. [getuige] is reeds door de raadsheer-commissaris in het bijzijn van de verdediging met behulp van een tolk op 29 januari 2015 als getuige gehoord. De door de verdediging aangekaarte tegenstrijdigheid in die verklaring ten opzichte van de, ruim een jaar eerder, op 2 oktober 2013 door haar afgelegde verklaring - het al dan niet zien van het steken en/of zwaaien met het mes - betreft een voor de beoordeling van het ten laste gelegde niet redengevend onderdeel. Het hof stelt de betwiste onderdelen van haar verklaringen ter zijde. Mede gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, acht het hof een nader getuigenverhoor niet noodzakelijk voor de volledigheid van het onderzoek. Het hof wijst het getuigenverzoek derhalve af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2013 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: een snijwond in de linker onderarm waardoor twee zenuwen zijn doorgesneden, heeft toegebracht, door met dat opzet met een mes in de linker onderarm van die [slachtoffer] te snijden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft bij een conflict zodanig met een groot mes lopen zwaaien, dat een ander daardoor zwaar lichamelijk letsel in de onderarm heeft bekomen. Dat letsel bestaat onder meer uit twee doorgesneden zenuwen, met alle pijn, noodzakelijk medisch ingrijpen en langdurige hinder in de motoriek van dien. Bovendien vond dit geweld plaats in de woning van het slachtoffer, bij uitstek een plaats waar het slachtoffer en zijn gezin zich veilig moeten kunnen voelen.
Het hof heeft in het kader van de persoon van verdachte voorts acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Het hof neemt verdachte zijn handelwijze bijzonder kwalijk en is van oordeel dat de door het OM gevorderde combinatie van straffen, althans de duur van de gevorderde taakstraf, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.244,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.244,82 (drieduizend tweehonderdvierenveertig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 1.044,82 (duizend vierenveertig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.244,82 (drieduizend tweehonderdvierenveertig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 1.044,82 (duizend vierenveertig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.J.E. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2015.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.