ECLI:NL:GHAMS:2015:75

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
200.148.277-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onzorgvuldig handelen bij beslaglegging en hanteren van beslagvrije voet

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder die betrokken was bij de incasso van een vordering. De gerechtsdeurwaarder had op 11 mei 2012 een vonnis ten uitvoer gelegd waarbij de klager was veroordeeld tot betaling van € 805,85. Na een betalingsregeling van € 50,- per maand, die op 22 mei 2012 was overeengekomen, heeft de gerechtsdeurwaarder op 23 en 25 juni 2014 loonbeslag en bankbeslagen gelegd wegens uitblijven van betaling. De klager heeft de gerechtsdeurwaarder aangeklaagd omdat hij meende dat de beslagvrije voet onjuist was gehanteerd en dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig had gehandeld.

Het hof heeft de klacht van de klager in hoger beroep behandeld. De gerechtsdeurwaarder voerde aan dat de betalingsregeling was stopgezet omdat klager niet op tijd had betaald. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet laakbaar had gehandeld door de regeling stop te zetten, omdat dit expliciet was vermeld in de schriftelijke bevestiging van de betalingsregeling. Echter, het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet correct had vastgesteld en niet had doorgegeven aan de derdenbeslagene, waardoor te veel van het inkomen van de klager onder beslag was gelegd. Dit werd als onzorgvuldig beschouwd.

De beslissing van het hof was om de klacht met betrekking tot het hanteren van de beslagvrije voet gegrond te verklaren en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen. De overige klachten werden ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.148.277/01 GDW
nummer eerste aanleg : 820.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 januari 2015
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats],
appellant,
tegen
[klager],
wonend te [woonplaats], gemeente [X],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 2 mei 2014 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 april 2014. De kamer heeft in de bestreden beslissing, onder vernietiging van de in deze op 25 september 2012 gegeven voorzittersbeslissing, de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klager heeft bij e-mailbericht van 9 mei 2014 aan de kamer gereageerd op het beroepschrift en daarna op 2 juni 2014 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2014. De gerechtsdeurwaarder en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een op 11 mei 2012 gewezen vonnis, waarbij klager is veroordeeld in hoofdsom € 805,85 te betalen.
3.2.2.
Op 22 mei 2012 is de gerechtsdeurwaarder met klager een betalingsregeling overeengekomen van € 50,- per maand. De eerste betaling diende uiterlijk op 1 juni 2012 op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder te zijn bijgeschreven. Die bijschrijving heeft op 4 juni 2012 plaatsgevonden.
3.2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 7 juni 2012 het vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
3.2.4.
Wegens het uitblijven van betaling heeft de gerechtsdeurwaarder op 23 respectievelijk
25 juni 2014 ten laste van klager loonbeslag en vijf bankbeslagen gelegd.

4.Het standpunt van klager

Klager beklaagt zich – naar de kern genomen – er over dat de gerechtsdeurwaarder:
1. de overeengekomen betalingsregeling heeft stopgezet;
2. zowel loon- als bankbeslag heeft gelegd;
3. de verkeerde beslagvrije voet heeft gehanteerd.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

6.1.
Klager heeft aangevoerd dat het beroep van de gerechtsdeurwaarder buiten de termijn is ingesteld. Dit betoog faalt, omdat het beroepschrift op de laatste dag van de beroepstermijn bij het hof is binnengekomen.
6.2.
Bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel stelt het hof voorop dat op grond van het bepaalde in art. 6: 29 BW een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit artikel brengt daarom mee dat de schuldeiser een betalingsregeling kan weigeren. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder namens de schuldeiser echter niet gedaan. Hij is op verzoek van klager een betalingsregeling overeengekomen. Uit het door de gerechtsdeurwaarder (als productie III bij zijn verweerschrift in eerste aanleg) overgelegde bankafschrift blijkt dat de eerste betaling van € 50,- op 3 juni 2012 door klager is betaald en op 4 juni 2012 op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder is bijgeschreven. Het hof acht het niet onredelijk dat bij betalingsregelingen de overeengekomen betalingstermijnen strikt worden gehanteerd en dat bij niet uiterlijk op de daarvoor overeengekomen dag voldoen van een termijn de (resterende) vordering direct wordt opgeëist, zoals de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan. Dat geldt temeer indien, zoals in het onderhavige geval in de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klager van 22 mei 2012, in de schriftelijke bevestiging van de betalingsregeling uitdrukkelijk is vermeld dat als de betaling niet op de overeengekomen datum is ontvangen, de regeling onmiddellijk vervalt en de gerechtsdeurwaarder zich vrij acht verdere beslagmaatregelen te nemen.
Dat de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling met klager heeft stopgezet toen klager niet stipt op tijd betaalde, is derhalve niet laakbaar. Klachtonderdeel 4.1 is ongegrond.
6.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft ter incasso van de vordering beslag gelegd op het loon van klager alsmede onder vijf banken. Het leggen van een groot aantal beslagen in een korte periode voor een relatief lage vordering is dermate ingrijpend voor een schuldenaar dat dit in beginsel niet proportioneel wordt geacht. Dat is evenwel anders indien, zoals in het onderhavige geval, gegronde vrees bestaat dat de debiteur verhaalsmogelijkheden zal frustreren. In dit verband heeft de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat in het traject voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 mei 2012, klager en zijn partner hem te kennen hadden gegeven ervoor te zullen zorgen dat de onderhavige vordering niet op hen zou kunnen worden verhaald. De gerechtsdeurwaarder heeft ter onderbouwing van dit betoog een aan hem verzonden e-mail van 7 november 2011 van de partner van klager overgelegd waarin deze – onder meer – schrijft:

Bij mij hoeft u niet te proberen geld te incasseren. Mocht u dat wel willen dan ga ik u erop wijzen dat ik nog een openstaande rekening inkomstenbelasting heb staan. Ik kan de belastingdienst vragen om beslag te leggen. Zij gaan voor u. Dan kan het heel lang duren voordat het beslag er af gaat. Ik zal dan zorgen dat ik in plaats van 39 uur, maar 24 uur ga werken.
Mijn vriend zijn contract loopt 15 november aanstaande af en hij zal in opdracht van mij geen enkele moeite doen om een nieuw baan te vinden.
Daar hij net niet lang genoeg achter elkaar heeft gewerkt, heeft hij geen recht op WW.”
De gerechtsdeurwaarder heeft voorts aangevoerd dat, zoals ook uit de e-mailberichten van klager aan hem van 21 mei en 11 juni 2012 blijkt, klager van plan was toelating tot de schuldsaneringsregeling te verzoeken. Gegeven die omstandigheden, acht het hof het niet onzorgvuldig dat de gerechtsdeurwaarder in het kader van zijn opdracht om tot executie van de vordering over te gaan een aantal beslagen tegelijk heeft gelegd. Nu de gerechtsdeurwaarder bovendien ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat hij slechts één bankbeslag aan klager in rekening heeft gebracht, is ook klachtonderdeel 4.2. ongegrond.
6.4.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4.3. overweegt het hof het volgende.
De gerechtsdeurwaarder heeft ten behoeve van het loonbeslag op 23 juni 2012 de beslagvrije voet van klager vastgesteld op € 601,39 en dat bedrag ook medegedeeld aan de werkgever van klager. Klager heeft in diezelfde periode de gerechtsdeurwaarder de benodigde gegevens verstrekt met betrekking tot inkomsten en uitgaven van hem en zijn partner ten behoeve van de juiste berekening van de beslagvrije voet. Bij brief van 29 juni 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager meegedeeld dat de beslagvrije voet per maand € 806,18 bedroeg. De gerechtsdeurwaarder heeft echter nagelaten de aangepaste hoogte van de beslagvrije voet aan de derdenbeslagene door te geven, waardoor gedurende de periode van het beslag maandelijks een groter deel van het inkomen van klager onder het beslag werd gebracht dan wettelijk is toegestaan. Hoewel niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder een hoger bedrag heeft geïncasseerd dan klager verschuldigd was, rekent het hof de gerechtsdeurwaarder zwaar aan dat hij de zorgvuldigheid die van hem wordt verwacht bij het toepassen van een ingrijpende maatregel als het leggen van loonbeslag (en het daarbij behorende vaststellen en aan de derde beslagene meedelen van de beslagvrije voet) heeft veronachtzaamd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.
6.5.
Het hof acht, gelet op de ernst van het handelen van de gerechtsdeurwaarder, de maatregel van berisping passend en geboden.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht met betrekking tot het hanteren van de beslagvrije voet (zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.4) gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015 door de rolraadsheer.