In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder die betrokken was bij de incasso van een vordering. De gerechtsdeurwaarder had op 11 mei 2012 een vonnis ten uitvoer gelegd waarbij de klager was veroordeeld tot betaling van € 805,85. Na een betalingsregeling van € 50,- per maand, die op 22 mei 2012 was overeengekomen, heeft de gerechtsdeurwaarder op 23 en 25 juni 2014 loonbeslag en bankbeslagen gelegd wegens uitblijven van betaling. De klager heeft de gerechtsdeurwaarder aangeklaagd omdat hij meende dat de beslagvrije voet onjuist was gehanteerd en dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig had gehandeld.
Het hof heeft de klacht van de klager in hoger beroep behandeld. De gerechtsdeurwaarder voerde aan dat de betalingsregeling was stopgezet omdat klager niet op tijd had betaald. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet laakbaar had gehandeld door de regeling stop te zetten, omdat dit expliciet was vermeld in de schriftelijke bevestiging van de betalingsregeling. Echter, het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet correct had vastgesteld en niet had doorgegeven aan de derdenbeslagene, waardoor te veel van het inkomen van de klager onder beslag was gelegd. Dit werd als onzorgvuldig beschouwd.
De beslissing van het hof was om de klacht met betrekking tot het hanteren van de beslagvrije voet gegrond te verklaren en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen. De overige klachten werden ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.