Uitspraak
1.[appellant],
[appellante],
advocaat: mr. J. Th. Van Oostrum te Alkmaar.
1.Het geding in hoger beroep
:
2.Feiten
grief 1klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter niet aan het feitencomplex heeft toegevoegd dat [geïntimeerde] (naar het hof begrijpt) in 2006 aan [appellant] heeft meegedeeld dat [appellant] gewoon in de woning kon blijven wonen, terwijl de kantonrechter, aldus [appellant], blijkens rov 3.6 wel van dit feit is uitgegaan en dus tot een ander eindoordeel had moeten komen. Met zijn grief miskent [appellant] dat ingevolge artikel 230 lid 1 sub e Rv de rechter niet meer feiten in zijn vonnis behoeft te vermelden dan waarop zijn beslissing rust. In zoverre faalt deze grief. Het hof zal, waar nodig, hetgeen [appellant] in de toelichting op deze grief heeft aangevoerd in zijn beoordeling van de tweede grief betrekken.
3.Beoordeling
grief 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen recht heeft op schadevergoeding omdat hij eerst het resultaat van de procedure bij de gemeente had moeten afwachten. Volgens [appellant] kon hij, indien de gemeente de bedenkingen van [appellant] en [geïntimeerde] naast zich neer zou leggen, een last onder dwangsom tegemoet zien waarbij hij de keus had een dwangsom te verbeuren of als dakloze door het leven te moeten gaan. Hij kon dus eenvoudigweg niet anders dan zo snel mogelijk andere woonruimte zoeken en zodra hij een sociale huurwoning in Bussum had gevonden, een huurovereenkomst sluiten, aldus [appellant]. [geïntimeerde] heeft [appellant], die van meet af aan in de veronderstelling is geweest dat hij een woning bewoonde die permanent bewoond mocht worden, schade toegebracht in de vorm van verhuis- en herinrichtingskosten door hem na andersluidende signalen van de gemeente te verzekeren dat er niets aan de hand was en dat hij, [geïntimeerde], over alle vergunningen beschikte, aldus nog steeds [appellant].
grief 4komt [appellant] op tegen de toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [appellant] betreffen de werkzaamheden slechts de door [geïntimeerde] zelf geschreven brieven van 14 juni 2010, 13 juli 2010, 23 juli 2010 en 24 augustus 2010, welke werkzaamheden van dusdanig geringe betekenis zijn dat deze geacht moeten worden te zijn begrepen in een eventueel toe te wijzen proceskostenveroordeling.
zelfheeft geschreven, zodat het hof concludeert dat [geïntimeerde] geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die, naast de gebruikelijke proceskostenveroordeling, voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Het feit dat, naar [appellant] niet heeft betwist, de advocaat van [geïntimeerde] de (enkele) sommatiebrief van 13 december 2010 heeft geschreven leidt in het licht van voormeld uitgangspunt niet tot een ander oordeel. De grief slaagt.