ECLI:NL:GHAMS:2015:813

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.148.792/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Formele rechtskracht van aanslagen woonwagenrecht en uitzonderingen daarop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de formele rechtskracht van aanslagen woonwagenrechten die aan [appellant] zijn opgelegd door de gemeente Velsen. [Appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de gemeente was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.048,00 aan [appellant]. De gemeente had verzet aangetekend tegen dit vonnis, wat leidde tot de heroverweging van de zaak door het hof.

Het hof heeft vastgesteld dat de formele rechtskracht van de aanslagen in beginsel aan de vordering van [appellant] in de weg staat. [Appellant] heeft betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze formele rechtskracht rechtvaardigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij een verzoek tot wijziging van de aanslagen heeft ingediend bij de gemeente, en dat de omstandigheid dat zijn dochter nihilstelling is verleend niet voldoende is om een uitzondering te maken.

Het hof heeft verder overwogen dat de onverbindendverklaring van de Verordening op de heffing en invordering van woonwagenrechten 2005 niet automatisch leidt tot de onrechtmatigheid van de aanslagen die zijn opgelegd op basis van andere verordeningen. De grieven van [appellant] zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.148.792/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 2115260 CV EXPL 13-70415
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VELSEN,
zetelend te IJmuiden, gemeente Velsen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E. Biezenaar te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) dat op 18 december 2013 onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen de gemeente als opposante en [appellant] als geopposeerde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de gemeente zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag € 15.048,00 met rente, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2. Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] bewoont een woonwagen op een woonwagencentrum aan de [adres]
te [plaats].
2.2.
Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van
woonwagenrechten 2005 (hierna: Verordening 2005) heeft de gemeente aan [appellant] voor de periode van oktober 2005 tot en met december 2005 een aanslag woonwagenrecht opgelegd in verband met het gebruik van een standplaats op het woonwagencentrum. Daarnaast zijn voor de jaren 2006, 2007 en een deel van het jaar 2008 aan [appellant] aanslagen woonwagenrecht opgelegd op grond van verordeningen die inhoudelijk gelijkluidend zijn aan de Verordening 2005.
2.3.
Op 17 oktober 2008 heeft het gerechtshof Amsterdam de Verordening 2005
onverbindend verklaard.
2.4.
De raad van de gemeente heeft in 2009 de verordening woonwagenrechten voor
het jaar 2008 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 aangepast. Op grond van deze aangepaste verordening is aan [appellant] een aanslag woonwagenrechten opgelegd voor de maand augustus 2008, waartegen [appellant] bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 juni 2012 ongegrond verklaard.
2.5.
Op 3 juli 2009 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente op een
bezwaarschrift van de dochter van [appellant], die ook op het woonwagencentrum aan de [adres] te [plaats] woont, ten aanzien van een aanslag woonwagenrechten over het jaar 2008 het volgende besloten:
“U verwijst naar de beroepsprocedure bij het Gerechtshof te Amsterdam (..) en verzoekt de aanslag te vernietigen.
In de genoemde procedure heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verordening woonwagenrechten 2005 onverbindend verklaard. De aanslag [X] is gebaseerd op de verordening woonwagenrechten 2007. Hoewel de verordening 2007 niet onverbindend verklaard is, maar de inhoud van de verordening overeenkomt met die van 2005 én het bezwaarschrift tegen het aanslagbiljet [X] tijdig is ingediend, zal ik aanslag verminderen tot nihil.
Conclusie
Ik verklaar uw bezwaarschrift gegrond. De aanslag [X] zal ik verminderen tot nihil.”
2.6.
In een informatiebrief (hierna: de informatiebrief) heeft de gemeente het
volgende geschreven:
Woonwagenrechten
Van bewoners die geen huurovereenkomst hebben getekend wordt het zogenoemde woonwagenrecht geheven. Deze heffing is gebaseerd op de “Verordening op de heffing en invordering woonwagenrechten”. In oktober 2008 heeft het gerechtshof in Amsterdam uitgesproken dat deze verordening niet klopte. Naar aanleiding van deze uitspraak is de Verordening gewijzigd door een besluit van de gemeenteraad van Velsen op 3 september 2009. De gewijzigde verordening werkt terug tot 1 juli 2008. Dit betekent dat met ingang van 1 juli 2008 de woonwagenrechten (weer) betaald moeten worden.”

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft van de gemeente (terug)betaling gevorderd van een bedrag van
€ 15.048,00 met rente, op de grond dat hij de aan hem over de periode van 1 juli 2005 tot 1 juli 2008 opgelegde aanslagen woonwagenrechten, als gevolg van de onverbindendverklaring van Verordening 2005, onverschuldigd heeft betaald. Bij vonnis van 10 april 2013 heeft de kantonrechter de gemeente bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Daartegen heeft de gemeente verzet ingesteld.
3.2.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verzet van de gemeente
gegrond verklaard en het verstekvonnis van 10 april 2013 vernietigd. De vorderingen van [appellant] zijn alsnog afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de formele rechtskracht van de aanslagen
woonwagenrecht over de periode 1 juli 2005 tot 1 juli 2008 in beginsel aan de vordering van [appellant] in de weg staat. Het geschil spitst zich toe op de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen die ertoe nopen dat aan de formele rechtskracht van de aanslagen voorbijgegaan wordt. In de
grieven 1 en 2bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat bedoelde bijzondere omstandigheden zich niet voordoen.
3.4.
Het hof stelt voorop dat de leer van de formele rechtskracht inhoudt dat de
burgerlijke rechter in het geval dat de geldigheid van een besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, terwijl tegen dat besluit een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet is benut, ervan uit dient te gaan dat dat besluit zowel wat haar wijze van totstandkoming als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Dit beginsel geldt ook wanneer als vaststaand mag worden aangenomen dat een besluit, als daartegen tijdig rechtsmiddelen zouden zijn aangewend, zou zijn vernietigd (HR 14 mei 1993, NJ 1993/641). De aan dit beginsel verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden gemaakt (vgl. HR 16 mei 1986, NJ 1986/723).
3.5.
[appellant] heeft betoogd dat in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt
omdat de gang naar de bestuursrechter niet open staat ten aanzien van een weigering van de gemeente om een onherroepelijk geworden beslissing alsnog te wijzigen. Reeds omdat gesteld noch gebleken is dat [appellant] een verzoek tot het (alsnog) wijzigen van de aanslagen over de periode 1 juli 2005 tot 1 juli 2008 bij de gemeente heeft ingediend, faalt dit betoog.
3.6.
[appellant] heeft vervolgens aangevoerd dat de omstandigheid dat aan zijn dochter
nihilstelling is verleend een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld oplevert.
3.7.
Voorop staat dat bedoelde nihilstelling ten aanzien van de dochter van [appellant]
is gevolgd op een door haar ingediend bezwaarschrift en dat [appellant] deze rechtsgang, hoewel deze ook voor hem openstond, niet heeft benut.
3.8.
Voor zover [appellant] zich erop beroept dat Verordening 2005 verbindende kracht
mist en dat ook de van 2006 tot 1 juli 2008 toegepaste verordeningen niet klopten omdat deze gelijkluidend waren aan Verordening 2005, overweegt het hof dat de bindende kracht van een uitspraak waarbij een verordening onverbindend is verklaard naar haar aard beperkt is tot het in de desbetreffende zaak aan de rechter voorgelegde geschil (HR 16 oktober 1992, NJ 1993/638, ECLI:NL:HR:1992:ZC0718). De onverbindendverklaring van Verordening 2005 heeft dus niet tot gevolg dat de rechtmatigheid van de aanslag over dat jaar, laat staan de aanslagen die zijn gebaseerd op daaraan gelijkluidende verordeningen, zelf mag respectievelijk mogen worden beoordeeld, dan wel dat de onrechtmatigheid op grond daarvan zonder meer zou moeten worden aangenomen in andere geschillen. Het voorgaande levert derhalve geen omstandigheid op die een uitzondering op het in 3.4. genoemde beginsel rechtvaardigt.
3.9.
Daarnaast overweegt het hof nog het volgende. Het bezwaarschrift, waarin de
dochter van [appellant] verwijst naar de uitspraak van dit hof van 17 oktober 2008, heeft betrekking op een ander belastingjaar en (derhalve) een andere verordening dan die bij de uitspraak van 17 oktober 2008 onverbindend is verklaard. Dat de heffingsambtenaar van de gemeente het bezwaar evenwel, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak en de omstandigheid dat de toepasselijke verordening gelijkluidend is aan Verordening 2005, gegrond heeft verklaard en de aanslag op nihil heeft gesteld, acht het hof begrijpelijk omdat een zorgvuldig handelend bestuursorgaan anticipeert op een voorzienbare beslissing die de rechter zou nemen indien de belastingplichtige het geschil op de zelfde gronden als die in bezwaar zijn aangevoerd zou voorleggen. Dat dit besluit in de gegeven omstandigheden ten aanzien van een aanslag over 2008 is genomen, maakt niet dat de omstandigheid dat [appellant] de aan hem opgelegde aanslagen over de periode 1 juli 2005 tot 1 juli 2008 wel heeft moeten betalen zo klemmend is, dat een uitzondering op de formele rechtskracht van de aanslagen moet worden gemaakt, waarbij wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 3.7. is overwogen. Dit betekent evenmin dat de gemeente, voor zover [appellant] dit heeft bedoeld te betogen, ambtshalve tot nihilstelling had moeten besluiten, althans dat de omstandigheid dat de gemeente daar niet toe is overgegaan, een bijzondere omstandigheid oplevert als hiervoor bedoeld.
3.10.
[appellant] heeft voorts gesteld dat een groot aantal woonwagenbewoners over
de periode van 1 juli 2005 tot 1 juli 2008 geen woonwagenrechten heeft betaald en dat de gemeente de betaling daarvan ook niet meer zal vorderen. Volgens [appellant] leidt dit tot een onrechtmatig onderscheid tussen de betalende en de niet-betalende woonwagenbewoners, hetgeen tot het maken van een uitzondering noopt. Nu de gemeente deze stelling heeft betwist en [appellant] daarvoor geen concrete onderbouwing heeft gegeven noch heeft aangeboden, kan deze stelling niet tot de conclusie leiden dat op de formele rechtskracht van de aanslagen een uitzondering moet worden gemaakt.
3.11.
Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat de gemeente de onrechtmatigheid van de
aanslagen in de informatiebrief (zie 2.6.) heeft erkend.
3.12.
Voor een geslaagd beroep op de in de rechtspraak aanvaarde uitzondering in een
geval waarin de burger uit de verklaringen en gedragingen van het overheidslichaam begrijpt en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag begrijpen dat het overheidslichaam de onrechtmatigheid van het onherroepelijke besluit (of heffing) erkent, geldt als vereiste dat de erkenning plaatsvindt vóór het verstrijken van de termijnen van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsmiddelen. Indien na het verkrijgen van formele rechtskracht van het besluit uit uitlatingen of handelingen van het bestuur volgt dat het besluit (ook) volgens het bestuur onjuist is geweest, is evenmin plaats voor een uitzondering, gelet op het uitgangspunt dat de formele rechtskracht ook geldt als vaststaat dat het besluit door zijn wijze van totstandkoming of zijn inhoud onjuist is.
3.13.
Uit de informatiebrief zelf blijkt niet op welke datum deze is uitgebracht.
Partijen hebben zich daarover ook niet uitgelaten. Uit de inhoud begrijpt het hof evenwel dat dit, gelet op de vermelding van het besluit van de gemeenteraad van Velsen van 3 september 2009, na voornoemde datum moet zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat deze door [appellant] gestelde erkenning van de gemeente vóór het verstrijken van de termijn van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsmiddelen tegen de aanslagen over 2005 tot 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden. Reeds op grond van het voorgaande faalt zijn betoog.
3.14.
Uit al het vorenstaande volgt dat geen van de door [appellant] aangevoerde
omstandigheden ertoe noopt dat een uitzondering op de formele rechtskracht van de in het geding zijnde aanslagen gemaakt moet worden.
3.15.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden
bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.920,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot, R.J.Q Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.