ECLI:NL:GHAMS:2016:1069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
200.162.573/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies en ontbinding van aannemingsovereenkomst met schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de aannemingsovereenkomst tussen [X] en [Y] werd ontbonden. [Y] had in 2011 een overeenkomst van aanneming gesloten met [X] voor bouwwerkzaamheden aan haar woning. Na geschillen over de kwaliteit van het werk, heeft [Y] de overeenkomst in januari 2012 opgezegd. Vervolgens hebben beide partijen de Raad van Arbitrage voor de Bouw ingeschakeld, die J.L. Walvisch als bindend adviseur benoemde. Walvisch concludeerde dat de kwaliteit van het werk slecht was en dat de kosten voor herstel aanzienlijk waren. [X] weigerde het bindend advies na te komen, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat [X] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en ontbond deze. [Y] vorderde schadevergoeding en terugbetaling van reeds betaalde bedragen. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, oordeelde dat de tekortkomingen van [X] een ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigden en dat de kosten van het bindend advies en juridische bijstand aan [Y] moesten worden vergoed. Het hof bekrachtigde het vonnis en verwees [X] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.162.573/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/207736/HA ZA 13-519
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 maart 2016
inzake
[X] , h.o.d.n. [X] ONDERHOUDSWERKEN,
wonend te [A] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer,
tegen
[Y],
wonend te [B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. J.R. Goppel te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 24 december 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [Y] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens akte vermindering eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [Y] in conventie zal afwijzen en voorts, na vermindering van eis, [Y] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.496, 19 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2014, met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties.
[Y] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis behalve voor zover de vordering tot betaling van tijdelijke verhuiskosten is afgewezen en veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag van € 6.000,00 wegens tijdelijke verhuiskosten met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(i) [Y] en [X] hebben in juni 2011 een overeenkomst van aanneming gesloten waarbij [X] diverse bouwwerkzaamheden diende te verrichten in de woning van [Y] te [B] .
(ii) De totale aanneemsom, inclusief meerwerk, beliep een bedrag van € 27.654,79 inclusief btw, waarop [Y] een bedrag in mindering heeft betaald van
€ 19.500,=.
(iii) [Y] en [X] hebben een geschil gekregen over – onder meer – de kwaliteit van het werk, waarna de aannemingsovereenkomst in januari 2012 door opzegging door [Y] is geëindigd.
(iv) In onderling overleg hebben [Y] en [X] op 9 januari 2013 aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad) verzocht om een bindend adviseur te benoemen in verband met de gerezen geschillen over de kwaliteit en de kosten van het door [X] uitgevoerde werk. Door de Raad is daartoe J.L. Walvisch als bindend adviseur benoemd.
(v) Walvisch heeft op 30 juli 2013 een bindend advies uitgebracht over de volgende door [Y] en [X] voorgelegde vragen:
1) wat is de kwaliteit van het door [X] geleverde werk?
2) zijn de door [X] aan [Y] in rekening gebrachte bedragen reëel?
3) welke kosten zijn gemoeid met het voltooien van het werk conform de door [X] uitgebrachte offerte?
(vi) Walvisch heeft in zijn rapport onder meer het volgende opgemerkt:
Vraag 2: Zijn de in rekening gebrachte bedragen reëel
(.. .)
De uitgebrachte offertes, inclusief de opgave van kosten voor het meerwerk, zijn reëel voor de aangegeven werkzaamheden, welke dan uitgevoerd worden zoals verwacht mag worden: goed en deugdelijk De opgegeven bedragen zijn in overeenstemming met de aard en omvang van de werkzaamheden.
Vraag 3: Welke kosten zijn gemoeid met het voltooien van het werk
(. ..)
Het uitgangspunt voor bindend adviseur is dat na voltooiing van de werkzaamheden, het gerealiseerde werk voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk
(...)
De kosten die gemoeid zijn met het voltooien van het werk bedragen het volgende:
aanbouw sloop € 3.000,00
aanbouw herbouw € 10.000,00
bestaande kamer aanbouw, paalkoppen
en bijkomende reparatiewerkzaamheden € 3.000.00
bestaande kamer aanbouw, slordige gaten naast wcd € 500,00
badkamer € 3.000,00
woonkamer schilderwerk € 200,00
woonkamer cv-thermostaat € 200,00
keuken € 2.000,00
andere werkzaamheden stuken wanden
bestaande uitbouw € 250,00
andere werkzaamheden verwijderen twee
oude gaskachels € 750,00+
sub-totaal (I) € 22.900,00
opslag 7,5%€ 1.717.50 +
sub-totaal (II) € 24.617,50
keuken vaatwasser kraan € 25,00
kosten om het voltooien mogelijk te maken€ 6.000,00 +
totaal € 30.642,50
Vraag 1 wat is de kwaliteit van het door aannemer geleverde werk
(…) Gezien de beantwoording van vraag 3, waarbij nagenoeg het gehele werk van aannemer is beoordeeld en besproken, komt bindend adviseur tot het oordeel dat de kwaliteit van het door aannemer geleverde werk slecht is. Nagenoeg alle werkzaamheden dienen om goed en deugdelijk voltooid te worden, aangepakt te worden.
daarbij dient veelal het door aannemer uitgevoerde werk eerst ongedaan gemaakt te worden om vervolgens te kunnen opbouwen.
de kosten van het bindend advies
De kosten van dit bindend advies hebben tot en met de verzending ervan aan partijen, bij moderatie € 5.000.00 gekost. (….)
Op basis van artikel 13.1 van het Arbitragereglement dient bindend adviseur vast te stellen door welke partij de kosten van het geding geheel of gedeeltelijk dient te worden gedragen. Gezien de beantwoording van de vragen,
is bindend adviseur van oordeel dat aannemer deze kosten volledig dient te dragen.
Tevens is bindend adviseur op basis van artikel 13. 1 bevoegd om een door hem billijk geachte tegemoetkoming in de kosten van de procedurele bijstand vast te stellen. Met inachtneming van de bij de Raad gebruikelijk gehanteerde tabel, adviseert bindend adviseur een tegemoetkoming van € 2.900,00.”
(vii) [X] heeft geweigerd het bindend advies na te komen en hij heeft vervolgens ing. D.W. Van der Graaf van Hanselman Expertises verzocht het bindend advies te beoordelen. Van der Graaf heeft daartoe op 22 november 2013 een expertiserapport uitgebracht. Hierin is onder meer het volgende opgenomen.
“In het kader van ons onderzoek hebben wij het bindend advies van bindend adviseur nader beoordeeld. (...) De inhoud van het bindend advies (... ) hebben wij gecontroleerd op juistheid, waarbij wij uitsluitend gebruik hebben gemaakt van de ons ter hand gestelde informatie, (.. .)
Conclusie:Uit onze voorgaande beoordeling van het bindend advies blijkt dat wij ons geheel niet kunnen verenigen met een aantal belangrijke bevindingen van bindend adviseur.
Met name opmerkelijk is dat reeds hij Punt 27 door bindend adviseur wordt gesteld dat de aanbouw in het kader van het herstel gesloopt en herbouwd dient te worden. Dit terwijl voorafgaand aan Punt 27 uitsluitend het gebrek aan ventilatie genoemd werd. Een deskundige had op dit punt dienen te belichten of aanpassingen van de
ventilatievoorzieningen wel of niet mogelijk zijn (…).
Daarnaast missen wij in veel gevallen de objectiviteit ‘vim de beoordelingen, door gebrek aan nadere uitleg van hetgeen bindend adviseur heeft waargenomen. Daarnaast missen wij in dit kader technische onderbouwingen en referenties aan bouwregelgeving en/of-richtlijnen bij het nemen van besluiten. Tevens is in veel gevallen door bindend adviseur genoemd dat werkzaamheden of delen van de constructies/materialen ‘niet goed en deugdelijk’ uitgevoerd zijn. Er zijn echter diverse aspecten te benoemen waarom advies of werk niet voldoet. (...) Met name
ren aanzien van het beoordelen van de draagkracht van een betonnen fundatie en het eventueel herstel daarvan is/zijn een constructieberekening en/of-tekeningen van belang om hierbij in beschouwing te nemen.
Herstelkosten:Ondanks ons gebrek aan visuele waarneming van de situatie van de aanbouw kunnen wij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid stellen dat het toepassen van extra ventilatievoorzieningen mogelijk is en de kosten hiervan geenszins in verhouding staan tot die van sloop- en herbouw.”

3.Beoordeling

3.1
[Y] vordert - na wijziging van eis -, samengevat,
primair dat de aannemingsovereenkomst ontbonden zal worden verklaard en dat, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [X] zal worden veroordeeld tot betaling van een viertal bedragen (€ 2.500,00, 2.900,00, € 19.500,00 en € 10.000,00),
en subsidiair dat [X] zal worden veroordeeld tot nakoming van het bindend advies door betaling aan [Y] van respectievelijk € 30.642,50, € 2.500,00 en € 2.900,00 en meer subsidiair dat [X] zal worden veroordeeld tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag en veroordeling van [X] in de proceskosten.
3.2.
[Y] heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat [X] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, hetgeen blijkt uit de beoordeling van de door [X] uitgevoerde werkzaamheden in het bindend advies. [Y] wil daarom de aannemingsovereenkomst (laten) ontbinden. Ter ongedaanmaking van de reeds ontvangen en verrichte prestaties vordert [Y] dat [X] wordt veroordeeld (a) het reeds betaalde bedrag van € 19.500,00 terug te betalen en (b) (een voorschot van) € 10.000,00 te betalen om het door [X] uitgevoerde werk door een andere aannemer ongedaan te laten maken. Laatstgenoemd bedrag is mede bedoeld als schadevergoeding, omdat [Y] de met [X] overeengekomen werkzaamheden (alsnog) door een andere aannemer moet laten uitvoeren. Als schadevergoeding vordert [Y] daarnaast de betaling van de door haar gemaakte kosten voor het bindend advies (€ 2.500,00) en de kosten voor processuele bijstand in de bindend adviesprocedure (€ 2.900,00). Aan haar subsidiaire vordering legt [Y] ten grondslag dat [X] gehouden is tot nakoming van de overeengekomen (betalings-)verplichtingen die voortvloeien uit het bindend advies.
3.3.
[X] heeft verweer gevoerd en zijnerzijds na wijziging van eis gevorderd het bindend advies te vernietigen en [Y] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.496,19 (het restant van de aanneemsom verminderd met besparingen) en de kosten van de door hem ingeschakelde expert (€ 3.025,00). In voorwaardelijke reconventie – voor het geval zijn reconventionele vorderingen worden afgewezen en zijn beroep op verrekening in conventie niet wordt gehonoreerd – vordert [X] betaling van een bedrag van € 11.700,70 aan onbetaald gebleven facturen. 3.4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de aannemingsovereenkomst ontbonden en [X] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.500,= wegens kosten bindend advies, een bedrag van € 2.900,= wegens kosten processuele bijstand en een bedrag van € 16.500,=, zijnde een gedeelte van de door [Y] aan [X] betaalde aanneemsom. De rechtbank overwoog daartoe, kort gezegd, dat er geen grond bestaat om het bindend advies te vernietigen voor zover het ziet op de kwaliteit van het verrichte werk en de kosten van het nog te voltooien werk en dat de tekortkomingen van [X] een ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De economische waarde van de door [X] verrichte werkzaamheden wordt door de rechtbank geschat op een bedrag van
€ 3.000,= zodat per saldo [Y] , die in het kader van de ontbinding aanspraak kan maken op terugbetaling van hetgeen zij tot nu toe aan [X] heeft betaald (€ 19.500,=) nog aanspraak kan maken op een bedrag van € 16.500,=. [Y] heeft alsdan geen aanspraak op verdere schadevergoeding na ontbinding nu zij door de ontbinding (per saldo) een bedrag terugkrijgt van € 16,500,=( 19.500,= - € 3.000,= waarde vergoeding) en zij het resterende bedrag van € 8.154,79 niet behoeft te betalen, terwijl een nieuwe aannemer het werk alsnog kan afronden voor een bedrag van € 24.642,50 (de begrote kosten voor herstel). De vordering tot schadevergoeding voor tijdelijke verhuiskosten, als eveneens door [Y] gevorderd, is door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De verder niet bestreden bedragen aan kosten voor bindend advies en juridische bijstand zijn toegewezen. De reconventionele vorderingen van [X] zijn afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat van schade aan de zijde van [X] door toedoen van [Y] geen sprake is, zodat de kosten van het expertiserapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering tot nakoming van restantverplichtingen door [Y] stuit volgens de rechtbank af op het feit dat geen nakoming kan worden gevorderd van een ontbonden overeenkomst. Daarmee vervalt ook de grond voor het in conventie gevoerde verrekeningsverweer, aldus de rechtbank. [X] is in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met zijn grieven op.
3.5.1
De eerste twee grieven in principaal appel zien op het oordeel van de rechtbank dat er geen grond bestaat om het bindend advies te vernietigen en dat op basis van het bindend advies een tekortkoming van [X] in de nakoming van zijn verplichtingen uit aannemingsovereenkomst kan worden aangenomen. [X] heeft deze grieven toegelicht onder verwijzing naar hetgeen de door hem aangezochte expert Van der Graaf heeft geoordeeld, meer in het bijzonder met betrekking tot de door de bindend adviseur genoemde noodzaak van sloop en herbouw van de aanbouw en het (tijdelijk) moeten weghalen van het keukenblok. Van der Graaf heeft onder meer vermeld dat zonder een nadere berekening niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake is van onvoldoende dwarsventilatie in de fundering onder de aanbouw, laat staan dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat de houten delen zullen gaan rotten. Verder heeft Van de Graaf geschreven dat onvoldoende onderbouwd is waarom de in segmenten opgebouwde keuken geheel zou moeten worden verwijderd voor herstel en het completeren van het tegelwerk. Daarnaast heeft Van der Graaf meer in algemene zin als zijn visie vermeld dat de in het bindend advies aangenomen tekortkomingen niet geadstrueerd worden aan de hand van technische onderbouwingen en referenties aan bouwregelgeving en/of-richtlijnen. Waarom werkzaamheden of delen van constructies/materialen ‘niet goed en deugdelijk’ zijn uitgevoerd, is volgens Van der Graaf niet nader gemotiveerd.
3.5.2
Met betrekking tot de vraag of een bindend advies voor vernietiging in aanmerking komt heeft de rechtbank in rov. 4.3 van het bestreden vonnis met recht het volgende overwogen.
“In de regel zijn partijen gebonden aan een bindend advies. Slechts indien gebondenheid in verband met inhoud of wijze van totstandkoming van het bindend advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan het bindend advies worden vernietigd (artikel 7:904 lid 1 BW). Onder wijze van totstandkoming wordt mede begrepen dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd dient te zijn en dat de beslissing voldoende gemotiveerd dient te worden. Of een gebrek in de totstandkomingsfase gebondenheid aan het bindend advies onaanvaardbaar maakt, wordt marginaal getoetst. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zal vernietiging alleen mogelijk zijn indien sprake is van zodanig ernstige gebreken in de beslissing van de bindend adviseur, dat geen redelijk handelend en redelijk bekwaam deskundige in de gegeven omstandigheden tot een dergelijke beslissing zou zijn gekomen (vgl. HR 18 juni 1993, LNJ ZC1001, NJ 1993/615)”.
3.5.3
De pijlen van [X] gericht op de vernietiging van het bindend advies zien met name op het in de visie van de expert Van der Graaf ontbreken van voldoende deugdelijke motivering van de beoordeling door de bindend adviseur van een aantal van de door [X] verrichte werkzaamheden en de daaraan klevende gebreken. Daarbij doelt [X] met name op de door de bindend adviseur aangegeven noodzaak tot sloop en herbouw van de aanbouw, de technische tekortkomingen aan de vloer en de noodzaak van het geheel verwijderen van het keukenblok in verband met herstelwerkzaamheden. Hieromtrent geldt het volgende. Vastgesteld kan allereerst worden dat alle door de bindend adviseur beschreven situaties aan de hand van de door [Y] geuite klachten door de bindend adviseur visueel zijn geschouwd en vervolgens beoordeeld. Daarbij is [X] telkens in de gelegenheid gesteld om zijn visie te geven, waarna de bindend adviseur zijn finale oordeel heeft gegeven. In het licht van de grieven is duidelijk dat de bindend adviseur de wijze waarop met name de fundatie van de aanbouw en de daarop liggende vloer is aangebracht als niet goed en deugdelijk werk heeft aangemerkt, mede gelet op de noodzaak van voldoende ventilatie. Herstel is daarom niet mogelijk anders dan door het volledig wegnemen van de aanbouw volgens de bindend adviseur. Dat oordeel is gezien de daarbij verstrekte toelichting niet onbegrijpelijk. Voor wat betreft de noodzaak van herstel en completering van de tegels om de geplaatste keuken tijdelijk weg te nemen heeft de bindend adviseur zijn oordeel gebaseerd op waarneming ter plaatse, hetgeen tot het niet onbegrijpelijke oordeel heeft geleid dat een deugdelijk herstel slechts mogelijk is door het tijdelijk wegnemen van de reeds geplaatste keuken. De overige door [X] gemaakte verwijten zijn zodanig algemeen dat ook hierin geen grond is gelegen om bij marginale toetsing het oordeel van de deskundige als ondeugdelijk te bestempelen. De enkele wens van [X] om dit oordeel verder te adstrueren met nadere bouwtechnische motiveringen maakt niet dat aan het oordeel van de bindend adviseur in het licht van de gestelde en visueel eenvoudig vast te stellen gebreken een zodanige tekortkoming kleeft dat een vernietiging in de rede ligt.
Voor wat betreft de vraag of de door de bindend adviseur geconstateerde tekortkomingen een ontbinding van de overeenkomst van aanneming kunnen rechtvaardigen, kan het antwoord kort zijn. De betiteling door de bindend adviseur van de uitgevoerde werkzaamheden als “slecht” is niet voor enig misverstand vatbaar. In wezen komt het erop neer dat nagenoeg alle door [X] in het kader van de aanneming verrichtte werkzaamheden als volstrekt ongenoegzaam zijn aan te merken.
De grieven I en II falen.
3.5.4
De grieven III en IV houden in de eerste plaats in dat [Y] niet meer gerechtigd was om de overeenkomst te doen ontbinden omdat zij zelf in schuldeisersverzuim verkeerde nu zij de aan haar gezonden facturen niet wenste te betalen. [X] heeft gewezen op een aanmaning aan [Y] van 7 januari 2012 om de openstaande facturen en zijn bereidheid om de werkzaamheden voort te zetten en af te ronden. De stelling van [X] faalt. Uit de stukken valt af te leiden dat [Y] bij e-mail van 14 december 2011 (onderdeel van productie 1 bij CvA in reconventie) op een groot aantal gebreken heeft gewezen en aan [X] heeft verzocht deze alsnog te herstellen onder de mededeling dat wanneer het werk niet af zou zijn voor kerstmis zij niet zou betalen. Vervolgens heeft [Y] bij brief van 22 januari 2012 (onderdeel van productie 1 bij CvA in reconventie) opnieuw haar onvrede geuit over de aard van de verrichte werkzaamheden en daarbij tevens een groot aantal gebreken genoemd (die ook naderhand onderwerp zijn geweest van het bindend advies). Deze gebreken zijn, blijkens het bindend advies, nog steeds niet hersteld. Van schuldeisersverzuim is geen sprake. Het is [X] die in verzuim verkeerde getuige de eerder genoemde e-mail van 14 december 2011, en in ieder geval vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. Onjuist is verder de stelling van [X] dat [Y] na de opzegging van de overeenkomst op 8 januari 2012 niet meer gerechtigd zou zijn de ontbinding van die overeenkomst te vorderen, nu immers de opzegging van een overeenkomst gericht is op de toekomstige verplichtingen, terwijl een ontbinding mede betrekking heeft op verplichtingen die reeds – al dan niet gebrekkig - zijn nagekomen. De grieven falen.
3.6
De twee grieven in incidenteel appel zien op de afwijzing van de door [Y] gevorderde verhuiskosten voor tijdelijk verblijf elders. Grief I heeft betrekking op de vraag of in de opdracht aan de bindend adviseur geformuleerd in vraag 3 “welke kosten zijn gemoeid met het voltooien van het werk conform de door [X] uitgebrachte offertes?” mede begrepen is een oordeel over de al dan niet noodzakelijke kosten bij herstel in de ruime zin aldus dat daaronder ook worden verstaan de kosten van een tijdelijk verblijf buiten de woning tijdens de periode van herstel. Naar het oordeel van het hof vallen onder de vraagstelling aan de bindend adviseur die gericht is op een technische waardering van de verrichte werkzaamheden en de eventuele kosten van herstel niet te begrijpen de eventuele kosten van een verblijf buiten de woning tijdens een dergelijk herstel. De deskundigheid van de bindend adviseur is daarop ook niet gericht, zodat een veronderstelde schade anders dan in het werk zelf buiten de vraagstelling in het kader van het bindend advies valt.
3.7
Grief II beoogt het oordeel van de rechtbank te bestrijden dat voor een deugdelijke onderbouwing van deze kosten niet kan worden teruggevallen op het oordeel van de bindend adviseur. Teneinde deze kosten alsnog te onderbouwen heeft [Y] in beroep nog twee offertes overgelegd. Ook deze grief faalt. [Y] heeft met name niet aangetoond dat er een noodzaak bestaat om met haar gezin gedurende een periode van drie weken elders te verblijven. Kennelijk is die vraag niet aan de orde geweest in het kader van de overeenkomst met [X] en ook nu valt niet zonder meer te begrijpen dat daartoe thans wel een noodzaak bestaat.
3.8
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel, terwijl [Y] zal worden verwezen in de kosten van het incidentele appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 711,= aan verschotten en € 894,= voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [Y] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 447,= voor salaris;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, C.M. Aarts en R.J.F. Thiessen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.