In deze zaak heeft appellant [X] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2015, waarin zijn verzoek tot het leggen van conservatoir beslag werd afgewezen. [X] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Y B.V.], die in 2006 drie loodsen in Amsterdam heeft gekocht met geld dat door [X] in lening was verstrekt. De hypotheekhouders, waaronder mr. J. de Wit, hebben [X] en [Y B.V.] bijgestaan in een geschil met de voormalige echtgenote van [X]. Na het niet kunnen voldoen aan de vergoedingen, hebben de hypotheekhouders een recht van hypotheek op twee loodsen verkregen. [X] heeft een vordering op [Y B.V.] van € 224.698,= en wil conservatoir beslag leggen om te waarborgen dat hij zijn aanspraken kan verdedigen bij de veiling van de loodsen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [X] afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd van de geldlening aan [Y B.V.] en onduidelijkheid bestond over de grondslag van de vordering op de hypotheekhouders. In hoger beroep heeft [X] verklaard dat hij inmiddels een executoriale titel heeft verkregen, omdat [Y B.V.] is veroordeeld om hem het bedrag te voldoen. Hierdoor heeft hij zijn verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ingetrokken, maar het hof moest nog wel beoordelen of hij belang had bij het leggen van beslag op de veilingopbrengst ten laste van de hypotheekhouders.
Het hof oordeelt dat [X] geen belang heeft bij het verzoek, omdat hij zijn doel kan bereiken door beslag te leggen met gebruikmaking van zijn executoriale titel. Het verzoek wordt afgewezen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, voor zover gegeven tussen [X] en de hypotheekhouders.