ECLI:NL:GHAMS:2016:1293

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
200.161.595/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie kinderopvang in verband met niet in rekening brengen eigen bijdrage? Stelplicht en onderbouwing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zij werd veroordeeld tot terugbetaling van kinderopvangtoeslag. [appellante] heeft in hoger beroep gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] haar moet terugbetalen wat zij aan de belastingdienst moet terugbetalen over de jaren 2011 en 2012, met rente en kosten. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat het kinderdagverblijf voldeed aan de eisen voor kinderopvangtoeslag, waardoor de terugvordering door de Belastingdienst gerechtvaardigd was. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de terugvordering niet alleen te maken had met het niet betalen van de eigen bijdrage, maar ook met het ontbreken van een ondertekende overeenkomst. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.161.595/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2824074 CV EXPL 14-1925
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.P. van Vulpen te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S. Akkas te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 10 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 17 juli 2014, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Bij arrest van dit hof van 6 januari 2015 is een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 23 maart 2015. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte vermeerdering van eis, alsmede vermindering van eis (hierna te noemen: memorie van grieven), met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft bij memorie van grieven haar vordering tegen [geïntimeerde sub 2] ingetrokken. Zij zal daarom in het tegen hem ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard. [appellante] heeft verder geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zal bepalen dat [geïntimeerde sub 1] aan haar moet terugbetalen al hetgeen zij, [appellante] , aan de belastingdienst moet terugbetalen over de jaren 2011 en (na vermeerdering van eis:) 2012 wat betreft de aan [geïntimeerde sub 1] uitbetaalde kinderopvangtoeslag, vermeerderd met rente en kosten als door de belastingdienst aan [appellante] in rekening is gebracht, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld de niet betaalde eigen bijdrage (het hof begrijpt: ter hoogte van € 2.954,68) alsnog aan [geïntimeerde sub 1] zal betalen, alsmede dat de vordering van [appellante] in haar geheel afgewezen zal worden, dan wel dat zij in die vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang komen de feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, neer op het volgende.
( i) [geïntimeerde sub 1] exploiteerde in 2011 en 2012 kinderdagverblijf [het kinderdagverblijf] in [woonplaats] .
(ii) Vanaf maart 2011 tot en met september 2012 is de zoon van [appellante] opgevangen bij [het kinderdagverblijf] .
(iii) [appellante] heeft gedurende 2011 en 2012 kinderopvangtoeslag ontvangen.
(iv) Bij beschikking Kinderopvangtoeslag van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst [appellante] laten weten dat zij over het tijdvak 2011 een bedrag van € 13.816,- moet (terug)betalen.
( v) Bij beschikking Kinderopvangtoeslag van 8 mei 2015 heeft de Belastingdienst [appellante] laten weten dat zij over het tijdvak 2012 een bedrag van € 9.588,- moet (terug)betalen.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] , voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd [geïntimeerde sub 1] te veroordelen tot betaling van (samengevat) € 10.815,-, te vermeerderen met rente. Zij heeft aan die vordering toen ten grondslag gelegd dat [het kinderdagverblijf] niet voldeed aan de eisen die de Belastingdienst aan kinderopvang stelt om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, waardoor zij schade lijdt, nu de Belastingdienst om die reden kinderopvangtoeslag van [appellante] terugvordert. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen, kort gezegd op de grond dat [appellante] niet had onderbouwd waaruit zou blijken dat het aan [het kinderdagverblijf] te wijten is dat de Belastingdienst heeft beslist dat zij over 2011 kinderopvangtoeslag moet terugbetalen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. Daarbij heeft zij haar eis vermeerderd in die zin dat zij thans ook betaling door [geïntimeerde sub 1] vordert van door haar, [appellante] , aan de Belastingdienst terug te betalen kinderopvangtoeslag over 2012.
3.2
Met
grief 1betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat onduidelijk was waarom de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terugvordert. Als inleiding en toelichting op de grief geeft zij aan dat de grondslag van haar vordering is dat [geïntimeerde sub 1] als professionele partij er bewust mee heeft geadverteerd dat de eigen bijdrage voor kinderopvang niet betaald hoefde te worden, terwijl de terugvorderingen door de Belastingdienst hun oorzaak vinden in het niet door [appellante] betalen van de eigen (ouder)bijdrage. Volgens [appellante] is [geïntimeerde sub 1] door die handelwijze, waarmee potentiële klanten worden gelokt, toerekenbaar tekortgeschoten, zodat zij aansprakelijk is voor hetgeen [appellante] moet terugbetalen aan de Belastingdienst. Ter toelichting verwijst [appellante] nog naar de brief van de Belastingdienst van 25 februari 2013 en een uitspraak van de Raad van State. Met
grief 3stelt [appellante] expliciet aan de orde dat zij daarom ook ter zake de terugvordering over 2012 recht heeft op terugbetaling daarvan door [geïntimeerde sub 1] en vordert zij dit.
3.3
[geïntimeerde sub 1] heeft uitdrukkelijk betwist dat zij ermee heeft geadverteerd dat geen eigen bijdrage verschuldigd zou zijn. Zij voert als verweer verder aan dat [appellante] wist, dan wel kon weten, dat een betaling van een eigen bijdrage een wettelijke verplichting is en dat het in elk geval op de weg van [appellante] had gelegen zich omtrent (dergelijke) eisen die aan kinderopvang gesteld worden op de hoogte te stellen. Volgens [geïntimeerde sub 1] heeft [appellante] doelbewust nagelaten facturen voor de eigen bijdrage te betalen. Volgens haar is de grondslag voor terugvordering nog steeds niet duidelijk.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Noch in de bij de feiten onder (iv) en (v) genoemde beschikkingen, noch in de overige correspondentie tussen [appellante] en de Belastingdienst of in de hieraan gerelateerde stukken kan een aanwijzing worden gevonden dat de terugvorderingen in enig verband staan met verwijtbaar handelen van [geïntimeerde sub 1] ter zake mededelingen rondom het niet verschuldigd zijn van de eigen bijdrage. Uit die correspondentie kan immers slechts worden afgeleid (i) dat “onvoldoende is gebleken dat alle doorgegeven aantal uren kinderopvang zijn betaald” (prod. i MvG) en (ii) dat omdat de overeenkomst tussen de houder van het kindercentrum en de ouder niet is ondertekend door alle betrokken partijen er geen overeenkomst tot stand gekomen is, zodat er geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 bestond en (iii) dat daarnaast onvoldoende was aangetoond dat er sprake is geweest van betalingen zoals bedoeld in de Wet kinderopvang (prod. b MvG). Uit hetgeen hiervoor onder (ii) is vermeld wordt in elk geval tevens duidelijk dat de terugvordering over 2011 niet slechts zijn grond vindt in het niet betalen van de eigen bijdrage, maar ook in het niet ondertekend zijn van de overeenkomst betreffende de opvang. Nu [geïntimeerde sub 1] verder uitdrukkelijk heeft betwist dat zij ermee heeft geadverteerd dat voor kinderopvang bij [het kinderdagverblijf] geen eigen bijdrage verschuldigd is en [appellante] deze stelling niet verder heeft onderbouwd is dit in hoger beroep niet komen vast te staan. Voor zover [appellante] een beroep doet op ABRvS 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2576, kan haar dit evenmin baten. Uit deze uitspraak valt niet af te leiden dat [geïntimeerde sub 1] jegens haar is tekortgeschoten. Dit betekent dat de grieven 1 en 3 falen.
3.5
Grief2 bouwt voort op de grieven 1 en 3 en faalt eveneens.
3.6
De (verder niet gemotiveerde) handhaving in hoger beroep door [geïntimeerde sub 1] van haar door de kantonrechter afgewezen vordering tot betaling van de niet betaalde eigen bijdrage kan niet worden aangemerkt als een voldoende kenbaar incidenteel appel, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.
3.7
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het tegen [geïntimeerde sub 2] ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 308,- aan verschotten en € 2.316,- voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.