ECLI:NL:GHAMS:2016:1305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
200.178.094/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep bij onderbewindstelling: rol van de bewindvoerder en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant die onder bewind is gesteld. De appellant, handelend onder de naam [X], heeft op 24 september 2015 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van 25 juni 2015. De bewindvoerder van de appellant heeft echter pas achteraf toestemming gekregen van de kantonrechter om het hoger beroep te ondersteunen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder in het geding op te roepen en dit als formele procespartij over te nemen. Het hof oordeelt dat, hoewel de bewindvoerder niet voorafgaand aan het hoger beroep heeft opgetreden, de bewindvoerder wel achter het hoger beroep staat en toestemming heeft gekregen van de kantonrechter. Dit sluit aan bij de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, die bepalen dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in juridische procedures. Het hof heeft besloten dat er geen reden is om de appellant niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, en heeft de zaak verwezen naar de rol van 3 mei 2016 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.178.094/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3534491 CV EXPL 14-30066
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2016
inzake
[appellant]
handelend onder de naam [X] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.A. Schenk te Amsterdam,
tegen
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Mulder te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.
1.2
[appellant] is bij dagvaarding van 24 september 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 25 juni 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Ymere als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
1.4
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten. Ymere heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
1.5
Hierna heeft mr. J.J.W. Lamme namens mr. Mulder bij brief van 26 november 2015 het hof ervan in kennis gesteld dat [appellant] op 18 augustus 2015 onder bewind werd gesteld en het hof verzocht [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren nu dit niet was ingesteld door de bewindvoerder.
1.6
Op de roldatum van 8 december 2015 heeft Ymere het hof verzocht arrest te wijzen.
1.7
Bij fax van 8 december 2015 heeft mr. Schenk het hof medegedeeld dat hij ten tijde van het hoger beroep niet op de hoogte was van de onderbewindstelling van [appellant] en dat de bewindvoerder in de veronderstelling was dat het hoger beroep al was ingesteld voor de onderbewindstelling. Hij deelt in die fax voorts mee dat de bewindvoerder het griffierecht namens [appellant] heeft voldaan en een verzoek heeft gedaan aan de rechtbank Amsterdam om akkoord te gaan met de procedure in hoger beroep. Hij heeft verzocht de uitkomst van dat verzoek af te wachten.
1.8
Bij faxbericht van 15 december 2015 van mr. Schenk heeft het hof een afschrift ontvangen van het op 7 december 2015 aan de rechtbank Amsterdam gerichte verzoek van de bewindvoerder, mevrouw [Y] , om, hoewel het beroep reeds was ingesteld, akkoord te gaan met de procedure in hoger beroep. De toestemming van de kantonrechter van 11 december 2015 daartoe is gegeven en aangetekend op dit verzoek.
1.9
Op de roldatum van 22 december 2015 heeft Ymere de stukken gefourneerd en op een H16 formulier onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 5.4 van het procesreglement het hof verzocht geen kennis te nemen van de faxen van mr. Schenk van 8 en 15 december 2015.
1.1
Het hof heeft bij e-mail van 8 maart 2016 (de advocaten van) partijen ervan in kennis gesteld dat het hem niet duidelijk was of partijen alleen een arrest verlangden ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag, of dat, zo mocht worden beslist dat [appellant] ontvankelijk is, ook een arrest aangaande de hoofdzaak wordt verlangd, met verzoek aan partijen zich daarover uit te laten. Op diezelfde datum heeft mr. Schenk per e-mail laten weten dat alleen een beslissing over de ontvankelijkheidsvraag werd verlangd en mr. Lamme, ook per e-mail, dat ook arrest in de hoofdzaak werd verlangd, mocht [appellant] ontvankelijk zijn.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 1: 431 en volgende BW komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, die de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hij treedt daarbij in een geding over een onder bewind gesteld goed op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt aangewend. De vordering van [appellant] heeft betrekking op een huurovereenkomst tussen partijen. De uit die huurovereenkomst voor [appellant] voortvloeiende rechten zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder dient daarom ten behoeve van [appellant] op te treden als formele procespartij in deze procedure. Nu [appellant] op 18 augustus 2015 onder bewind was gesteld was het vanaf die datum – en dus ook op 24 september 2015, de dag dat hoger beroep werd ingesteld – niet langer aan [appellant] maar aan de bewindvoerder geweest om – zo deze laatste daar termen toe aanwezig achtte – tegen het vonnis van 25 juni 2015 hoger beroep in te stellen.
2.2
In deze zaak heeft de bewindvoerder echter blijkens hetgeen hiervoor onder 1.8 is vermeld te kennen gegeven achter het door [appellant] ingestelde hoger beroep te staan. Bovendien heeft de kantonrechter toestemming aan de bewindvoerder verleend voor het hoger beroep. Een en ander sluit aan bij het bepaalde in artikel 1:438 lid 2 BW. Dat een en ander niet voorafgaand aan het hoger beroep heeft plaatsgehad doet daar niet aan af. Het hof ziet geen aanleiding deze informatie, die wezenlijk is voor de verdere voortgang van het geding, buiten beschouwing te laten.
2.3
Het hof zal thans in een tussenuitspraak (conform ECLI:NL:HR:2014:525) [appellant] in staat stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en dit ten behoeve van [appellant] als formele procespartij over te nemen. Het hof acht het daarbij gewenst dat de bewindvoerder zich een zelfstandig oordeel over het hoger beroep vormt en zich in dat kader ook uitlaat over hetgeen in de memorie van antwoord is vermeld, met name in randnummer 51 over de producties bij die memorie. De bewindvoerder dient daartoe een akte te nemen, waarop Ymere desgewenst nog bij akte zal mogen reageren. Gelet op het voorgaande is voor niet ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep geen plaats. Daarom wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

Het hof:
stelt (de advocaat van) [appellant] in de gelegenheid om zijn bewindvoerder in dit geding op te roepen teneinde dit als formele procespartij over te nemen;
bepaalt dat de bewindvoerder vervolgens een akte zal nemen ten behoeve van hetgeen in 2.3 is vermeld, waarop Ymere desgewenst nog bij akte zal mogen reageren;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 3 mei 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen op 10 maart 2016 door mrs. L.A.J. Dun, C. Uriot en A. Bockwinkel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.