2.16.Ter zitting van het Hof is [inspecteur] Bel opgeroepen om als getuige te worden gehoord. In het van het op die zitting verhandelde opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen (belanghebbende is hierin aangeduid als [X B.V.] ):
“Na de belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, heeft de getuige op vragen van de zijde van de voorzitter als volgt verklaard:
Vraag:
Wilt u vertellen hoe het onderzoek (
Hof: naar belanghebbende en [bestuurder])
in zijn werk ging?
Antwoord:
Er was sprake van een aantal verdenkingen, onder andere van de Kamer van Koophandel, het ging over een bepaald adres. Dat adres zag op [X B.V.] Op dat adres waren tachtig of honderd ondernemingen ingeschreven. Dat aantal was heel raar. De Belastingdienst had ook contact met de Kamer van Koophandel. De inkomsten die vanuit dat adres gegenereerd werden waren ook onduidelijk. Ik ben pas begin 2002 van Arnhem naar Amsterdam gekomen. De Arbeidsinspectie zit in Amsterdam. Er liep al een voortraject in deze zaak. Daar was ik niet bij. Toen ik in Amsterdam kwam, werd mij meteen al in de eerste week gevraagd of ik deze zaak wilde draaien. Ik heb in overleg met de officier van justitie stukken opgevraagd bij [X B.V.] ; bankafschriften. Deze stukken zijn bij de bank opgehaald. Ik weet niet meer bij welke bank. De bankafschriften betroffen een bepaalde periode, ik dacht twee jaar. Die documenten ben ik gaan analyseren. Op grond daarvan vielen er puzzelstukjes in elkaar. Er kwamen ook namen van andere ondernemingen bovendrijven. Op grond van die puzzelstukjes ben ik ook medeverdachten gaan horen, omdat [X B.V.] , in mijn beleving althans, bij die ondernemingen personeel had uitgezet.
Vraag:
Heeft u toen ook contact gehad met andere partijen dan de Arbeidsinspectie?
Antwoord:
Ja, met de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel.
Vraag:
Wie waren de belangrijkste personen met wie u contact hebt gehad?
Antwoord:
[b] van de Belastingdienst was de belangrijkste persoon met wie ik contact heb gehad. Er waren nog twee anderen, waarvan ik de naam niet meer weet.
Vraag:
Wanneer was het eerste contact met [b] ?
Antwoord:
Ik heb in het prille begin contact met hem gehad en daarna ook nog vele malen. Het zal inderdaad voor het eerst in 2002 geweest zijn.
Vraag:
Weet u in welke hoedanigheid [b] handelde?
Antwoord:
Daar weet ik niks van. Ik denk dat hij één van de controleambtenaren van de Belastingdienst was. Dat zijn namelijk de functionarissen waar wij als BOA’s altijd contact mee onderhielden. De Belastingdienst was ook met deze zaak bezig.
Vraag:
Hoe verliep de informatie-uitwisseling?
Antwoord:
Ik was de centrale figuur.
Vraag:
Wat deed u dan? Hoe ging dat daadwerkelijk?
Antwoord:
We kwamen meestal bijeen. Ik ben niet zo’n beller. Dit was puur op momenten dat er nadere informatie nodig was van onze kant of van de kant van de andere partij.
Vraag:
Zijn deze bijeenkomsten begonnen in 2002?
Antwoord:
Ja.
Vraag:
Waarop zijn de vaste afspraken tot samenwerking tussen de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst gebaseerd?
Antwoord:
Dat weet ik niet meer. Er was destijds een samenwerkingsconvenant, maar ik weet niet of dat nog bestaat.
Vraag:
Wat was de kern van de afspraken?
Antwoord:
Het zonder tussenkomst van de officier van justitie onderling kunnen uitwisselen van stukken. Zonder zo’n convenant heb je telkens toestemming vooraf nodig van de officier van justitie, voordat je stukken uit een strafrechtelijk onderzoek onderling kunt uitwisselen.
Vraag:
Bedoelt u met onderling in ieder geval “tussen de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst”?
Antwoord:
Ja. De Belastingdienst was ook onze voornaamste wederpartij.
De voorzitterleest de volgende passage voor uit het gedingstuk proces-verbaal nummer 520200030/DOC3 van 22 januari 2004 (blz. 15):
“Met de Belastingdienst Ondernemingen te Zaandam is bovenstaande besproken. Uitkomst van deze bespreking is, naast het eerder genoemde ten aanzien van de ruim veertig strafrechtelijk niet “mee te nemen” ondernemingen dat het eventuele te berekenen wederrechtelijk verkregen voordeel gerealiseerd door de verdachten 1 en 2 genoemd in dit proces-verbaal, gebruteerd zal worden met het fiscale- en premiedeel, waardoor de Belastingdienst ten aanzien van deze verdachten fiscaal zal terugtreden.”
Vraag:
Is deze passage van uw hand?
Antwoord:
Ja.
Vraag:
Kunt u nog eens toelichten wat u nu bedoelde met de passage “
waardoor de Belastingdienst ten aanzien van deze verdachten fiscaal zal terugtreden”?
Antwoord:
Ik bedoelde in normaal Nederlands het volgende: we hadden de afspraak gemaakt dat alle berekeningen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruteerd moesten worden met de premies en de opcenten. Daarmee bedoel ik: alle
fiscale componenten en het premiedeel. Omdat het de bedoeling was dat alles in één keer via de ontneming meegenomen zou worden, zodat de Belastingdienst zou kunnen terugtreden en geen aparte claim meer hoefde op te leggen. De enige wederpartij van de Arbeidsinspectie die hierbij betrokken was, was de Belastingdienst. En daarmee is het afgestemd.
Vraag:
Bedoelt u met de Belastingdienst [b] ?
Antwoord:
Ja, ik kan eigenlijk wel zeggen van wel. Later was er waarschijnlijk ook weleens een ander bij betrokken. Maar [b] was hiervan op de hoogte.
VraagMr. Fase:
Zien het door u genoemde fiscale deel en het premiedeel op de loonheffingen ten aanzien van de illegaal tewerkgestelden?
Antwoord:
Ja. En of er meer belastingen in waren verwerkt weet ik niet.
Vraag:
Herkent u het proces-verbaal nummer 520200030/DOC6 van 30 januari 2004?
Antwoord:
Ja, vaag.
De voorzitterleest de volgende passage voor uit het gedingstuk proces-verbaal nummer 520200030/DOC6 van 30 januari 2004
: “Het aldus verkregen bedrag dient te worden vermeerderd met 1/3 deel aangezien geen premies en belasting zijn afgedragen over deze inkomsten, en de Belastingdienst Ondernemingen Zaandam, mede gelet op het tussen de Arbeidsinspectie Belastingdienst en UWV afgesloten convenant, voor wat betreft de fiscalisering terugtreedt en de mening is toegedaan dat dit deel van het voordeel eveneens kan worden meegenomen in de strafrechtelijke ontneming.”
Vraag:
Herinnert u zich deze passage?
Antwoord:
Ja, vaag.
Vraag:
Weet u nog wat u ermee bedoelde, wat de strekking was?
Antwoord:
De vermeerdering met een derde deel aan loonbelasting en premies is ongeveer het bruteringsbedrag dat bij een normale salariëring afgedragen had moeten worden.
Vraag:
Was dit ook afgestemd met de Belastingdienst?
Antwoord:
Uiteraard.
Vraag:
Met [b] ?
Antwoord:
Onder andere ja. Hij was mijn hoofdgesprekspartner in deze zaak.
Vraag:
Een derde was ongeveer het bedrag aan loonbelasting en premies dat afgedragen had moeten worden, maar niet is afgedragen. Weet u nog of u vaker zo’n berekening maakte?
Antwoord:
Ja, in het verleden heb ik wel vaker een berekening gemaakt met zulke uitgangspunten.
Vraag:
Nam u in deze zaak het voortouw of de Belastingdienst?
Antwoord:
Ik heb in deze zaak constant het voortouw genomen, ook met deze berekening. Ik heb de berekening wel met de Belastingdienst afgestemd om te kijken of ik op de goede weg zat.
Mr. Kostense houdt de getuige de volgende passage voor uit het gedingstuk proces-verbaal nr.: 520200030/DOC6 van 30 januari 2004 (blz. 5)
: “Dit totale gezamenlijke voordeel betreft dan het verschil in loonsom dat betaald had dienen te worden (veelal het gebruteerde CAO-loon) te verminderen met het daadwerkelijk uitbetaalde loon, en eventueel andere gemaakte kosten.”
Reactie:
Ik zie verderop in het proces-verbaal dat ik niet uitgegaan ben van het CAO-loon. Voor verdachten moet je van het meest gunstige uitgaan.
Mr. Kostenseleest de volgende passage voor uit het gedingstuk proces-verbaal nr.: 520200030/DOC6 van 30 januari 2004 (blz. 4)
: “Gelet op alle feiten en omstandigheden is, waarbij met name punt van overweging is geweest dat het merendeel van de (mede)plegers van de in PV 520200030/DOC3 omschreven feiten, niet, zoals in dat proces-verbaal aangegeven is opgevoerd als dader, en dat bij een aantal van de gehoorde, en wel opgevoerde (mede)plegers het voordeel niet, of slechts voor een gering deel is neergevallen bij dezen, dan wel het eventuele voordeel lastig is te berekenen, voor de bepaling van, en de toerekening aan, in dit geval gekozen voor een andere methode. Deze methode, in overleg met het Openbaar Ministerie te Haarlem, is als volgt:
Niet is uitgegaan van het cao-loon dat voor de diverse soorten beroepen en leeftijden betaald had dienen te worden door verdachten 1 en of 2, maar van het werkelijk voor deze verdachten aan de inleners in rekening gebrachte en geïnde facturen over 2002 2003, enz. (omzet, aan te merken als loon, te vermeerderen met de werkgeverslasten, verminderd met de aan de vreemdelingen aantoonbaar uitbetaalde gelden over dezelfde periode.”
Vraag:
Zo bent u op een derde gekomen?
Antwoord:
Een derde is gewoon een bekend gegeven. Het is ongeveer het deel aan belasting en premies geld dat in de te betalen brutoloonsom zit.
De voorzitterleest de volgende passage voor uit het door [inspecteur] ondertekende gedingstuk (daterende van 25 maart 2009) met de aanhef
“Verklaring naar aanleiding van proces-verbaal, bij de Arbeidsinspectie bekend onder nummer 520200030/DOC3”
: “De vermeerdering met 1/3 ziet uitsluitend op de heffing van de Inkomstenbelasting c.q. Vennootschapsbelasting bij verdachten, aangezien het bij een berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel gaat om de ‘winst’ die verdachten hebben behaald met de strafbare gedragingen.
De vermeerdering ziet niet toe op de heffing van loonbelasting bij illegaal tewerkgestelde werknemers, omdat de loonbetalingen aan de werknemers juist in mindering zijn gebracht op het bedrag aan wederrechtelijke verkregen voordeel.”
Vraag:
Herkent u dit stuk?
Antwoord:
Nee, ik wist niet eens dat ik in 2009 nog iets over deze zaak geschreven had. Ik zal deze verklaring ongetwijfeld opgesteld hebben. Hij is zeker weten van mijn hand.
Vraag:
Kun u aangeven hoe deze verklaring strookt met de hiervoor geciteerde passages uit de door u opgemaakte processen-verbaal?
Antwoord:
Dat weet ik niet meer.
Vraag:
Weet u of u deze verklaring ook heeft afgestemd?
Antwoord:
Hier heb ik ook geen idee meer van. Dit zal ongetwijfeld wel zijn afgestemd.
Vraag:
Ziet u dat er een discrepantie tussen deze verklaring en de geciteerde passages is?
Antwoord:
Ik kan deze discrepantie niet meer plaatsen.
Vraag:Mr. Kostensestelt de getuige de volgende vraag:
Kunt u zich nog herinneren hoe het werkte met de processen-verbaal? Had u de Belastingdienst ook vooraf afschriften van de processen-verbaal toegestuurd?
Antwoord:
In dit concrete geval weet ik het niet meer, maar in het algemeen ging het altijd zo, dat ik de Belastingdienst vooraf de integrale tekst van een proces-verbaal met alle bijlagen toestuurde. Dat was mijn vaste handelwijze ten opzichte van de partijen waarmee ik samenwerkte. Daarom ben ik er eigenlijk wel zeker van dat de Belastingdienst ook in deze zaak de P-V’s vooraf voor commentaar toegezonden heeft gekregen. Ik stemde de berekening van de brutering ook af met de Belastingdienst omdat de medewerkers van de Belastingdienst in dergelijke berekeningen zijn gespecialiseerd.
Mr. Kostense:
Heeft u nog een bepaalde tekst in concept voorgelegd aan iemand van de Belastingdienst?
Antwoord:
Ik stelde zelf het proces-verbaal op. Of er eerst een conceptversie was weet ik niet meer, maar ik weet wel zeker dat ik altijd met een proces-verbaal naar de betrokken samenwerkingspartijen ging om te vragen of ze het ermee eens waren, voordat het proces-verbaal naar de verdachten of naar de rechtbank werd gezonden. Dat is de standaardprocedure. In dit concrete geval was er volgens mij geen commentaar van de Belastingdienst. Er bestaat geen twijfel over dat ik de concept processen-verbaal wel vooraf heb voorgelegd aan de Belastingdienst om te vragen of ze commentaar hadden. Dit is de normale werkwijze en die heb ik hier ook gehanteerd.
Vraag:
U had in uw berekeningen dus geen rekening gehouden met nog op te leggen naheffingsaanslagen loonbelasting?
Antwoord:
Nee, dat klopt.
De getuigeheeft op vragen van de zijde van
de gemachtigde van belanghebbendeals volgt verklaard:
Vraag
Is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening gehouden met de mogelijkheid dat naheffingsaanslagen als thans in geschil zouden worden opgelegd?
Antwoord:
Nee. De verdachten hadden in die tijd voordeel behaald, namelijk het fiscaal niet-afgedragen deel. Er vonden betalingen plaats aan personen die wij aanmerkten als werknemers. Het voordeel is het verschil tussen wat er betaald is en wat er betaald had moeten worden. Belanghebbende heeft nu via een constructie een goedkopere methode gevonden. Het bruto deel is dat een derde gedeelte.
De getuigeheeft op vragen van de zijde van
de inspecteurals volgt verklaard:
De inspecteurleest de volgende passage voor uit een tot de gedingstukken behorende brief van 24 augustus 2005 van [inspecteur] aan [b]
: “Onderstaand de motivering die de grondslag voor jou zal kunnen vormen om [X B.V.] aan te merken als inhoudingsplichtige voor de LB. De motivering is te lezen in de motivering van het PV, en met zoveel woorden is overgenomen door de Rechtbank, is een afgeleide van de gronden die de Rechtbank heeft geformuleerd om tot het oordeel te komen dat [X B.V.] geen bemiddelaar is maar een werkgever.”
Vraag:
Hoe verhoudt deze passage zich tot de afspraak die u eerder met de heer Van Kleef hebt gemaakt voor wat betreft de terugtreding van de fiscus?
Antwoord:
Ik heb geen idee meer. Ik zie aan de handtekening dat deze brief bij mijn afwezigheid in opdracht is verstuurd.
Vraag:
Wie heeft de berekening gemaakt voor wat betreft de verhoging met een derde deel?
Antwoord:
Ik.
Vraag:
Met wie is de berekening afgestemd?
Antwoord:
Het gehele proces-verbaal is gepresenteerd aan de Belastingdienst, zeker aan [b] .
Vraag:
In concept?
Antwoord:
Gewoon de eindversie. Er waren geen opmerkingen van de kant van de Belastingdienst.