Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
5 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Vonnis waarvan beroep
Beoordeling van enkele formele verweren en verzoeken
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 317.646,00geldt als het door middel van of uit de baten van die feiten verkregen voordeel.
€ 554.976,45excl. BTW afkomstig van [vennootschap 3] . De verdediging heeft gesteld dat deze betaling plaatsvond voor bemiddeling in een samenwerking met [vennootschap 3] , in opdracht van [vennootschap 6] in de verkoop van Meibergdreef en Spoolderwerk Zwolle (conclusie par. 8.2.5). De stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd geven naar het oordeel van het hof nog geen begin van aannemelijkheid voor deze gestelde bemiddeling. Uit die stukken blijkt niet van betrokkenheid van [vennootschap 3] BVen/of [vennootschap veroordeelde 2] , noch van [vennootschap 6] . De ‘vaststellingsovereenkomst’ waarin die partijen wel worden genoemd, maakt slechts melding van werkzaamheden zonder dat de aard en omvang daarvan daadwerkelijk blijkt, en is kennelijk slechts opgemaakt om de betaling van een legitiem karakter te voorzien.
€ 50.000,00van [vennootschap 3] aan [vennootschap veroordeelde 4] op 16 augustus 2002 heeft de verdediging gesteld dat de betaling plaatsvond voor gegeven adviezen aan de ‘ [medeveroordeelde 1] groep’, meer in het bijzonder gericht op [vennootschap 3] . Uit de ter onderbouwing overgelegde stukken volgt evenwel niet van betrokkenheid van [vennootschap veroordeelde 4] bij de totstandkoming van die stukken, noch anderszins. Deze verklaring voor de betaling schuift het hof dan ook terzijde.
€ 862.500,00door [vennootschap 8] - indirect bestuurd door en eigendom van [getuige 3] - aan [vennootschap veroordeelde 2] . De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat dit bedrag betrekking heeft op het pand Herengracht 603. Volgens [getuige 3] heeft de veroordeelde hem gevraagd het bedrag op een andere vennootschap te boeken dan [vennootschap 7] . Het bedrag is toen geboekt op het pand Herengracht 498 omdat dit een pand van [vennootschap 8] is, aldus [getuige 3] . [vennootschap veroordeelde 2] heeft volgens [getuige 3] in het pand Herengracht 498 niets gedaan en de veroordeelde heeft -voor zover [getuige 3] weet - ook met betrekking tot het pand Herengracht 603 niets gedaan.
€ 35.000,00,
€ 45.000,00,
€ 100.000,00respectievelijk
€ 25.000,00zijn daadwerkelijk betaald.
€ 65.000,00maakt het hof uit de verklaring van [getuige 3] op dat de verbouwing door [vennootschap 7] van een pand waarin vennootschappen van de veroordeelde zijn gevestigd op instigatie van de veroordeelde door [getuige 3] is betaald uit de aanneemsom van € 2.100.000,00. Nu het ook hier geld betreft dat door middel van een opgehoogde aanneemsom wederrechtelijk aan Bouwfonds is onttrokken en de veroordeelde daar bovendien valselijk aanspraak op maakt, merkt het hof deze betaling aan als voordeel, verkregen uit het soortgelijke feit waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde dit heeft begaan, te weten het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Dat vervolgens facturen van derden die betrekking hebben op de verbouwing zijn betaald (conclusie par. 8.5.5) staat daar geheel los van en doet daaraan dus niet af.
€ 100.000,00betaald aan [vennootschap veroordeelde 1] , een vennootschap van de veroordeelde. In de periode mei tot en met oktober 2003 is door [vennootschap 9] in totaal een bedrag van
Verplichting tot betaling aan de Staat
Toepasselijk wettelijk voorschrift
BESLISSING
5.823.660,00 (vijfmiljoen achthonderddrieëntwintigduizend zeshonderdzestig euro).
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 5.823.660,00 (vijfmiljoen achthonderddrieëntwintigduizend zeshonderdzestig euro).
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 mei 2016.