Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] en
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Beoordeling
Iedere op-, aan- of onderbouw zonder toestemming van de vergadering is verboden”. Volgens artikel 17 lid 2 van het modelreglement kan bij huishoudelijk reglement het gebruik van privé gedeelten nader worden geregeld. Het vierde lid van dat artikel luidt:
“Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan in de akte gegeven bestemming. Een gebruik dat afwijkt van deze bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering (…)”. De artikelen 22 lid 1 en 44 lid 1 van het modelreglement luiden, voor zover van belang, als volgt: (22) “
Iedere eigenaar en gebruiker die recht heeft op het gebruik van een privé gedeelte, voor zover bestemd tot tuin, is verplicht deze voor zijn rekening als tuin aan te leggen en te onderhouden (…)”respectievelijk (44) “
Bepalingen in het huishoudelijk reglement die in strijd zijn met de wet of het reglement worden voor niet-geschreven gehouden”.
Iedere op- aan- of onderbouw zonder voorafgaande kennisgeving aan het bestuur[van de VvE; hof]
, is verboden. Het aanbrengen van veranderingen in het gebouw waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden, is zonder voorafgaande toestemming van de ledenvergadering niet toegestaan. (...)”.
grieven 3 en 4betogen [appellanten] , zakelijk, dat zij voor de door hen voorgenomen uitbouw geen toestemming van de vergadering nodig hebben. Zij stellen dat - anders dan artikel 13 van het modelreglement dat ter zake toestemming van de vergadering vereist - artikel 32 van het huishoudelijk reglement (slechts) inhoudt dat een op-, aan- of onderbouw verboden is, indien daarvan niet tevoren kennis is gegeven aan het bestuur. Volgens [appellanten] zou artikel 13 van het modelreglement woordelijk in het huishoudelijk reglement zijn opgenomen, indien het de bedoeling was geweest dat voor een aanbouw als de onderhavige toestemming van de vergadering nodig was. Weliswaar is tevens in artikel 32 van het huishoudelijk reglement opgenomen dat het aanbrengen van veranderingen in het gebouw waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden, niet is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de vergadering, maar daarmee wordt slechts gedoeld op een verandering
inhet privégedeelte (waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie van het gebouw wijzigt). De door hen beoogde aanbouw betreft geen verandering
inhet gebouw, aldus nog steeds [appellanten]
grieven 1 en 2houden, kort gezegd, in dat de kantonrechter ten onrechte het besluit van de vergadering van 28 april 2015 niet heeft vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW ten aanzien van de totstandkoming ervan.
haar mening gegeven over de door [appellant sub 1] gevraagde toestemming, maar [appellant sub 1] heeft hier voorafgaand aan de vergadering nog op kunnen reageren in een schriftelijke reactie aan alle leden. Verder blijkt uit de notulen dat zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] ter vergadering ieder het woord hebben kunnen voeren en hun standpunt hebben kunnen toelichten. Zij hebben noch bij verzoekschrift noch anderszins voorafgaand aan de zitting over de gang van zaken ter vergadering geklaagd. Gelet op het voorgaande kan daarom niet worden gezegd dat de totstandkoming van het besluit van de VVE van 28 april 2015 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.”
grieven 5 en 6zijn gericht tegen het in overweging 13 van de bestreden beschikking neergelegde oordeel van de kantonrechter dat ook de inhoud van het besluit van de ledenvergadering van 28 april 2015 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
grieven 7 en 8missen zelfstandige betekenis en kunnen onbesproken blijven.
kanworden opgelegd. Er bestaat (dan ook) geen verplichting voor de rechter om in een verzoekschriftprocedure een kostenveroordeling uit te spreken; hij heeft daartoe de bevoegdheid. De kantonrechter heeft kennelijk geen aanleiding gezien in deze zaak van deze bevoegdheid gebruik te maken en dat stond haar vrij, wat er zij van de uitgesproken (kennelijk op art. 237 Rv gebaseerde) kostencompensatie en de motivering daarvan. Anders dan de VvE met haar incidenteel appel beoogt, zal het hof op grond van het voorgaande de desbetreffende beslissing in stand laten. Bij deze stand van zaken zal de bestreden beschikking geheel worden bekrachtigd. Het hof ziet evenmin aanleiding in hoger beroep een kostenveroordeling uit te spreken.