ECLI:NL:GHAMS:2016:2310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
200.179.145/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van geleverde kaasplanken vloerdelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin vorderingen met betrekking tot een koopovereenkomst van kaasplanken vloerdelen zijn afgewezen. [appellante] heeft in 2013 waterschade gehad in haar woning, waardoor de vloer, bestaande uit kaasplanken, onherstelbaar beschadigd raakte. Na de levering van de nieuwe kaasplanken door [X] en de installatie door [Y], constateerde [appellante] scheuren in de vloer. In hoger beroep vorderde [appellante] onder andere vervangingen van de vloerdelen en schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de scheurvorming geen gebrek in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW was, omdat deze scheurvorming niet ongebruikelijk was voor kaasplanken en [appellante] niet had aangetoond dat de geleverde planken niet aan de overeenkomst beantwoordden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.179.145/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3794067 CV EXPL15-1870
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juni 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. J. Verlaan te Amsterdam,
tegen

1.[X] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J.P. Barth te Amsterdam, en
2.
[geïntimeerde sub 2],
mede handelend onder de naam “ [Y] ”,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. P.J.A. van Kleef te Utrecht,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] , [X] en [Y] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 20 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 27 augustus 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [X] en [Y] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord zijdens [X] , met producties;
- memorie van antwoord zijdens [Y] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 27 augustus 2015, zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende,
- de vordering van [appellante] toe zal wijzen, en aldus:
- [X] zal veroordelen om binnen 28 dagen na betekening van het te deze te wijzen arrest de vloerdelen te vervangen, e.e.a. op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
-voor recht zal verklaren dat [X] gehouden is om de nader te begroten gevolgschades van [appellante] aan verhuizing, slopen oude vloer en tijdelijke huisvesting elders voor 2/3 deel te vergoeden, althans een in goede justitie te bepalen verhouding;
- [X] zal veroordelen om bij wege van voorschot op de schadevergoeding een bedrag ad € 3.736,66 te betalen aan [appellante] , te vermeerderen met de wettelijke incassokosten en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;
- [X] voor 2/3 deel zal veroordelen in de expertise- en proces- en nakosten;
- [Y] zal veroordelen om binnen 28 dagen na betekening van het te deze te wijzen (naar het hof begrijpt:) arrest én levering van vervangende vloerdelen deze vervangende vloerdelen te leggen en te spuiten, e.e.a. op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
- voor recht zal verklaren dat [Y] gehouden is om de nader te begroten
gevolgschades van [appellante] aan verhuizing, slopen oude vloer en tijdelijke huisvesting elders voor 1/3 deel te vergoeden, althans een in goede justitie te bepalen verhouding;
- [Y] zal veroordelen om bij wege van voorschot op de schadevergoeding een bedrag ad € 1.868,33 te betalen aan [appellante] , te vermeerderen met de wettelijke incassokosten en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;
- [Y] voor 1/3 deel zal veroordelen in de expertise- en proces- en nakosten,
- dit alles met veroordeling van [X] om de kosten van de procedure in beide instanties te voldoen binnen 14 dagen na het wijzen van het arrest, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is.
[X] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in (naar het hof begrijpt:) hoger beroep met nakosten en rente.
[Y] heeft ook geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.13. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
1. [appellante] heeft begin 2013 waterschade gehad in haar woning, waarbij onder meer
haar uit kaasplanken bestaande vloer onherstelbaar is beschadigd.
2. De woonhuisverzekeraar van [appellante] heeft een calamiteitenbedrijf ingeschakeld
dat met gespecialiseerde apparatuur de woning weer droog heeft gemaakt. Deze
firma heeft op 25 maart 2013 de woning droog verklaard.
3. [appellante] heeft telefonisch bij [X] 85 m2 zogenaamde 1-delige
kaasplanken besteld. [appellante] heeft daarbij vermeld dat zij de planken zo snel
mogelijk geleverd wilde hebben.
4. [appellante] is enkele dagen later bij [X] langs geweest om de kaasplanken te
bekijken. De planken bleken al naar de zagerij te zijn gebracht.
5. [appellante] heeft [Y] opdracht gegeven om de kaasplanken vloerdelen
te leggen.
6. Op 31 mei 2013 zijn de kaasplanken vloerdelen bij [appellante] afgeleverd.
7. [Y] heeft de vloer op 3 juni 2013 gelegd en in overleg met [appellante]
de aanwezige scheuren in het hout opgevuld en de vloer wit gespoten.
8. Op 12 september 2013 constateert [appellante] dat er scheuren in de vloer zaten.
9. [X] en [Y] hebben vervolgens de vloer in de woning van
[appellante] bekeken en [X] en [Y] hebben aangeboden om
kosteloos de scheuren in de vloerdelen op te vullen en de vloerdelen opnieuw
te spuiten.
10. [appellante] heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod.
11. [appellante] heeft vervolgens vloertechnisch Adviesbureau [Z]
opdracht gegeven de vloer te inspecteren.
12. [Z] heeft de vloer op 3 december 2013 in aanwezigheid van
[Y] onderzocht.
13. [Z] stelt in zijn verslag onder meer dat:
‘De scheurvorming is al kort na oplevering ontstaan en is van juni tot heden alleen
maar verergerd. (…) De scheurvorming kan alleen zijn veroorzaakt doordat de Grenen Vloerdelen bij levering een te hoog vochtpercentage hadden. (...) Zou het Grenen langer hebben kunnen acclimatiseren, wat normaal is bij dit soort vloeren, zou de
scheurvorming voor het leggen al zichtbaar zijn geweest. (...).’

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gelijke vorderingen ingesteld als in hoger beroep. De kantonrechter heeft die vorderingen, voor zover gericht tegen [X] , afgewezen, kort gezegd, omdat in hetgeen [appellante] had aangevoerd geen grond kon worden gevonden voor de stelling dat de kaasplanken gebrekkig waren in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. De vorderingen jegens [Y] zijn afgewezen omdat naar het oordeel van de kantonrechter [Y] niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de aangekochte vloerdelen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.2
De
grieven I, II en IIIzien op de onderzoeksplicht van [appellante] en de mededelingsplicht van [X] en bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat meegewogen wordt dat [appellante] ongezien kaasplanken vloerdelen heeft gekocht en niet naar de eigenschappen van de planken heeft gevraagd (grief I), dat als zij een gladde vloer wenste het op haar weg had gelegen de verkoper over haar verwachtingen te informeren en te onderzoeken of de kaasplanken daar geschikt voor waren, maar dat zij deze ongezien heeft besteld, zonder naar de eigenschappen van de planken te vragen (grief II en grief III). Ter toelichting stelt [appellante] dat zij de kaasplanken niet kon bekijken omdat zij enkele dagen na haar bestelling wel bij [X] is langs geweest om deze te bekijken, maar dat de planken toen naar de zagerij waren. Volgens [appellante] doet dat er overigens voor de beantwoording van de vraag of de kaasplanken non-conform zijn niet toe omdat de scheurvorming pas later is opgetreden en niet zichtbaar was op het moment van aankoop. Volgens [appellante] is ernstige scheurvorming geen eigenschap die aan kaasplanken toebehoort, zoals ook volgt uit de verklaring van [X] van 20 september 2013, waarin besloten ligt dat de opgetreden scheurvorming niet past binnen het karakter van de kaasplanken, dit geen karakteristieke eigenschap van de kaasplanken is en [appellante] dit niet had kunnen achterhalen door de kaasplanken te bekijken. Ook heeft [X] haar verteld dat de kaasplanken legklaar waren, deze niet hoefden te acclimatiseren en dat [appellante] kon vertrouwen op de jarenlange expertise van [X] . Zij hoefde daarom niet te twijfelen aan de kwaliteit van de kaasplanken en er was geen aanleiding voor het stellen van nadere vragen, aldus [appellante] .
3.3
Grief IVricht zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] niet heeft weersproken dat bij gebruikte kaasplanken in de loop van de tijd scheuren kunnen optreden. Volgens [appellante] is het oordeel dat scheuren binnen het karakter van de planken behoren, gelet op de goedkope houtsoort waarvan ze gemaakt zijn en omdat ze oorspronkelijk niet zijn bestemd voor het gebruik als vloerdelen, onjuist.
3.4
De toelichting op grief IV is enigszins tegenstrijdig. Enerzijds stelt [appellante] dat zij nooit in de veronderstelling is geweest dat kaasplanken geen enkele scheur kunnen vertonen maar dat het er om gaat dat de geconstateerde scheurvorming disproportioneel is, waarbij zij de kantonrechter verwijt dat deze niet heeft toegelicht wat de gebruikelijke eigenschappen zijn van kaasplanken en waar deze haar motivering ter zake op baseert. In randnummer 30 betoogt [appellante] echter dat zij redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat de kaasplanken zouden scheuren. In het licht van haar eerdere toelichting verstaat het hof dat laatste als “disproportioneel scheuren”.
3.5
Hieruit volgt dat de omstandigheid dat bij de kaasplanken op zichzelf scheurvorming kon optreden ook in de visie van [appellante] ( [X] heeft van zijn kant immers betoogd dat deze juist verkocht worden aan afnemers die het levendige natuurlijke karakter en uiterlijk met noesten, scheuren en hoogteverschillen speciaal appreciëren) geen gebrek is in de zin van 7:17 lid 2 BW. Volgens [appellante] was die scheurvorming bij haar echter meer dan gebruikelijk en bestond daaruit het gebrek. Het lag echter niet op de weg van de kantonrechter om toe te lichten wat de gebruikelijke eigenschappen van kaasplanken zijn, maar op de weg van [appellante] . Niet ter discussie staat immers dat kaasplanken niet uniform, laat staan identiek, zijn en eerder voor andere doeleinden dan voor een vloer zijn gebruikt. In haar stellingen had [appellante] er daarom ten minste mede op moeten ingaan wat in het algemeen de eigenschappen zijn van kaasplanken, welke scheurvorming gebruikelijk is en waarom de bij de door haar gekochte kaasplanken opgetreden scheurvorming ernstiger en omvangrijker is dan gebruikelijk en dan zij redelijkerwijs mocht verwachten. Dit alles geldt temeer nu uit de stellingen van [appellante] evenmin volgt dat zij [X] heeft bevraagd naar de eigenschappen van kaasplanken als vloerdelen en haar wensen op dit punt kenbaar heeft gemaakt, laat staan dat zij met [X] op dit punt afspraken heeft gemaakt. Anders dan [appellante] meent doen de hierboven gememoreerde mededelingen van [X] hier niet aan af omdat deze niet inhouden dat geen scheurvorming zou optreden. Ook de verklaring van [X] van 20 september 2013 (bedoeld zal zijn de email van zijn hand van die datum aan [appellante] ) maakt dat niet anders. In die email spreekt [X] de bereidheid van hem en [Y] uit om de vloer te repareren en merkt hij voorts op
“Ondanks dat ik van mening ben dat een massieve plank op deze breedte sporen van ouderdom mag vertonen (windscheuren) is het [geïntimeerde sub 2] en mijzelf niet duidelijk wat de oorzaak is van het aantal scheuren dat uw vloer vertoont.”Deze zinsnede kan niet worden opgevat als een erkenning van [X] dat de vloer non-conform was, hetgeen hij in deze procedure ook uitdrukkelijk heeft betwist. Uit de stellingen van [appellante] volgt aldus niet dat de geleverde kaasplanken niet beantwoordden aan de overeenkomst. Het voorgaande betekent dat de grieven I tot en met IV falen en dat de grieven V tot en met VIII, die voortbouwen op de aanname dat de kaasplanken niet aan de overeenkomst beantwoordden, hetzelfde lot is bezegeld. Om dezelfde reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
3.6
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden
aan de zijde van [X] begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan, en
en aan de zijde van [Y] begroot op € 711,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, W.H.F.M. Cortenraad en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.