In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een borg, [appellant], op basis van een akte van borgtocht. De zaak is ontstaan uit een huurovereenkomst tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als verhuurders en [X] B.V. en [Y] B.V. als huurders. De huurovereenkomst was aangegaan voor vijf jaar, maar [Y] B.V. raakte in faillissement, wat leidde tot een huurachterstand. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben [appellant] en [X] B.V. gedagvaard om de huurovereenkomst te ontbinden en betaling van de huurachterstand te vorderen. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vordering toegewezen, maar [appellant] heeft verzet aangetekend en hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het hof de vraag te beantwoorden of [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is op basis van de akte van borgtocht. [appellant] betwist dat hij de akte heeft ondertekend en stelt dat de akte niet geldig is. Het hof overweegt dat de bewijslast bij [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ligt om aan te tonen dat [appellant] de akte heeft ondertekend. Het hof acht voorshands bewezen dat [appellant] de akte heeft ondertekend, maar staat hem toe tegenbewijs te leveren. Het hof verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat gericht is tegen het tussenvonnis van 2 juli 2014 en houdt verdere beslissingen aan.