3.7Grief I wordt door het hof als volgt begrepen. De grief komt in subgrieven op tegen het oordeel van de rechtbank dat de opzegging van het opstalrecht niet meer ter discussie staat, dat uitsluitend de omvang van de vergoedingsverplichting van de gemeente moet worden beoordeeld en dat deze vergoeding uitsluitend op basis van voornoemde wetsartikelen is gegrond. De gronden hiervoor zijn als volgt uitgewerkt.
a. Het abattoir mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemeente het opstalrecht zou verlengen dan wel niet zou opzeggen.
De gemeente heeft immers in het verleden de regie gevoerd over de privatisering van het gemeentelijk slachthuis en de vleesverwerking en de hervestiging van beide op de Jan van Galenstraat te Amsterdam. Onder die regie moesten slacht en vleesverwerking op één locatie plaatsvinden. De gemeente zag het abattoir en de vleesverwerking als een onlosmakelijke eenheid, ook een milieuvergunning is voor beide bedrijven afgegeven op naam van het abattoir. Hoewel de opstalrechten een bepaalde duur hadden was verlenging alleen zinvol wanneer beide werden verlengd. Het opstalrecht van de vleesverwerking is wel verlengd. Het abattoir mocht er dan ook van uitgaan dat bedoelde samenhang door de gemeente werd onderkend en het opstalrecht van het abattoir zou worden verlengd. De opzegging moet daarom primair zonder gevolgen blijven, subsidiair kan ontruiming niet plaatsvinden zonder inachtneming van een voldoende opzegtermijn en betaling van volledige schadeloosstelling.
b. Er zijn geen omstandigheden die rechtvaardigen dat het opstalrecht wordt opgezegd, subsidiair is er geen opzegtermijn in acht genomen en ten onrechte heeft geen volledige schadeloosstelling plaatsgevonden, dit alles op de voet van artikel 6:248 BW. Enerzijds was er in de goederenrechtelijke relatie geen reden voor opzegging, dan wel was de termijn te kort en anderzijds staan de rechten en verplichtingen van partijen in deze langdurige relatie in de weg aan opzegging dan wel het doen van een beroep op rechtsgevolgen van opzegging c.q. uit de obligatoire relatie volgt dat een langere opzegtermijn in acht had moeten worden genomen.
De volgende omstandigheden spelen daarbij een rol.
( i) De herontwikkeling van de locatie liep al vanaf 2005 en in alle plannen bleef het abattoir op de huidige plek gehandhaafd. Bij de opzegging heeft meegespeeld dat het abattoir geen verlenging van het opstalrecht heeft gevraagd. De gemeente miskent dat zij bij de opzegging van het opstalrecht van het abattoir rekening diende te houden met de zwaarwegende belangen van de vleesverwerking. De gemeente lijkt, gelijk de rechtbank, uitsluitend belang te hechten aan de wettelijke opzeggingsmogelijkheden die voortvloeien uit het goederenrecht. Daarmee worden de verplichtingen die voortvloeien uit de volledige rechtsverhouding tussen partijen op grond van artikel 6:248 BW veronachtzaamd en schiet de gemeente jegens het abattoir toerekenbaar tekort. Het is geen plicht van de gemeente om het opstalrecht op te zeggen en de gemeente heeft dit na 1 januari 2008 ook voortgezet. De positie van het abattoir stond toen niet ter discussie. Later zijn de plannen gewijzigd en is opgezegd, maar zo hoort een overheid niet op te treden.
(ii) Er is een onlosmakelijke samenhang tussen de slacht en de vleesverwerking. Voor de doelgroep van het abattoir is die ook essentieel. De gemeente wist dat.
(iii) De gemeente heeft onvoldoende gelet op de historische situatie van het abattoir en de vleesverwerking. De gedachte dat met het verlengen van het opstalrecht van de vleesverwerking ook die van het abattoir zou worden verlengd is niet vreemd. De gemeente zag beide activiteiten ook als één geheel. Daarop duidt ook de vergunningverlening door de gemeente, bijvoorbeeld voor een wasstraat met een investeringswaarde van € 1 miljoen. De gemeente had het abattoir erop moeten wijzen dat zij kennelijk per abuis geen aanstalten maakte het opstalrecht voor bepaalde tijd te verlengen en het achterwege laten hiervan kan haar worden verweten. Op grond van de redelijkheid en billijkheid stond het de gemeente niet vrij op te zeggen en is die opzegging krachteloos gebleven.
(iv) De gemeente speelt geen fair play. In de herontwikkeling van het foodcenter zou het abattoir blijven. De gemeente heeft pas in 2010 een brief geschreven waarin stond dat het abattoir moest verdwijnen.
( v) Er hebben vanaf december 2014 onderhandelingen plaatsgevonden om tot een schikking te komen. De gemeente stond daar eerst positief tegenover en heeft in dat kader om een businessplan verzocht, maar heeft zich later uit de onderhandelingen teruggetrokken. Daardoor wordt het abattoir nu in een onmogelijke situatie gebracht.
(vi) Het abattoir heeft zich niet kunnen voorbereiden op een bedrijfsverplaatsing en het doen van nieuwe investeringen. Het gaat hier om een gedwongen bedrijfsverplaatsing en daarom over alle componenten van schadeloosstelling. De investering in de wasstraat is nog lang niet terugverdiend. Door de gememoreerde afgebroken onderhandelingen is enorm veel kostbare tijd en geld verloren gegaan en is voorbereiding op verplaatsing niet mogelijk geweest. Die verplaatsing is ook alleen levensvatbaar als de vleesverwerking meeverhuist. Daarom was de oorspronkelijke schikkingsinzet ook dat de vleesverwerking uit het opstalrecht zou worden ontslagen zonder het betalen van een vergoeding daarvoor. Verhuizing is niet mogelijk zonder voldoende bijdragen van derden. Het abattoir en de vleesverwerking staan met de rug tegen de muur. Er is onvoldoende geld om een nieuw onderkomen voor het slachthuis en de vleesverwerking te realiseren, de vleesverwerking moet uit de lopende opstalverplichtingen worden ontslagen en er dient continuïteit van het abattoir en de vleesverwerking op één locatie te zijn totdat het nieuwe slachthuis/vleesverwerking is gerealiseerd. Ook heeft de gemeente in de opzegging niet de belangen van de vleesverwerking verdisconteerd. Het abattoir verwijst naar jurisprudentie die haar standpunt volgens haar ondersteunt. De gemeente had, gebonden als zij is aan de beginselen van behoorlijk bestuur, een belangenafweging moeten maken tussen haar eigen belangen en die van het abattoir.
c. De omstandigheden in deze zaak zijn zo bijzonder dat de gemeente zich niet op de rechtsgevolgen van de opzegging mag beroepen, alles op de voet van artikel 6:248 BW. Dit naar analogie van een aantal arresten van de Hoge Raad waarin is bepaald dat een beroep op verjaring of het inroepen van rechtsgevolgen bij vervulling van een ontbindende voorwaarde in een overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
d. Door de opzegging dan wel de opzegging zonder voldoende opzegtermijn en schadeloosstelling maakt de gemeente misbruik van recht (ex artikel 3:13 of 3:14 BW) en schendt zij het proportionaliteitsbeginsel. Daarbij speelt mee dat de gemeente een overheidspartij is. De reeds hiervoor genoemde argumenten zijn daarvoor de grondslag. In het kader van de proportionaliteit geldt dat een alternatieve oplossing voor de gemeente goedkoper was. Het is onduidelijk waarom juist het abattoir moest verdwijnen. De gemeente moet daarover opheldering geven. Opmerkelijk is dat ook de vleesverwerking in de herontwikkelingsplannen niet meer voorkomt. Dit terwijl in de schikkingsbesprekingen door de gemeente het standpunt was ingenomen dat die zou kunnen blijven. De ontruiming van het abattoir betekent eveneens het einde van de vleesverwerking ter plaatse. Het lijkt erop dat de gemeente samenspant met de ontwikkelaar om dat te bereiken.
e. Na de opzegging per 1 oktober 2011 zijn tussen de gemeente en het abattoir nieuwe verbintenissen ontstaan die kwalificeren als een gebruiksrecht of een gedoogsituatie en opzegging is in het licht van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De gemeente heeft er na 1 oktober 2011 zelf voor gekozen het abattoir ter plaatse te laten voorbestaan. Er zijn nieuwe verbintenissen ontstaan die worden ingekleurd door de redelijkheid en billijkheid en onderhevig zijn aan het leerstuk van misbruik van recht. Die relatie moet worden gekwalificeerd als een gebruiksovereenkomst of gedoogsituatie. Pas in 2014 is gedagvaard. Onder deze omstandigheden is de opzegging zonder gevolgen gebleven, subsidiair had een redelijke opzeggrond in acht moeten worden genomen en is de gemeente daarom schadeplichtig.