4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“7. Gelet op de door eiseres aangevoerde gronden is ook het bedrag van de beschikking restant pga in geschil. In de aanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning door verweerder vastgesteld op nihil. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek. Daarin ligt besloten dat zij, nu een gegrondverklaring van het bezwaar in casu niet kan leiden tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning doch enkel een verhoging van het restant pga tot gevolg kan hebben, het niet eens was met de vastgestelde hoogte van het restant pga.
8. In artikel 6.16 juncto artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is bepaald dat als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit worden aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- of heelkundige hulp.
9. De bewijslast inzake de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarnaast dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen en aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
10. Eiseres heeft gesteld dat de haaruitval (alopecia androgenetica) een chronische aandoening is. Door deze aandoening heeft zij geestelijke en lichamelijke klachten. Eiseres heeft in 2011 meerdere behandelingen ondergaan bij een kapper. Bij de behandelingen werden haarstukken bevestigd. Naast de behandelingen moest zij producten kopen voor de haarstukken en heeft zij kosten moeten maken voor openbaar vervoer, aldus eiseres. Verweerder heeft aangevoerd dat alopecia androgenetica geen ziekte is en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de klachten die zij ten gevolge van haaruitval heeft ervaren zodanig ernstig waren dan wel zijn dat deze kunnen worden aangemerkt als psychisch lijden.
11. De rechtbank komt op grond van voormelde en op grond van de gedingstukken tot het oordeel dat sprake is van een ziekte. Het door verweerder gestelde, dat op de website van de Alopecia vereniging staat dat alopecia androgenetica strikt genomen geen ziekte of aandoening is, doet daar niet aan af. De dermatoloog en de huisarts hebben immers de diagnose alopecia androgenetica vastgesteld. Tevens heeft de dermatoloog advies gegeven over een mogelijke behandelwijze.
12. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de behandelingen bij de kapper zijn voorgeschreven door een arts dan wel onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt op grond daarvan tot het oordeel dat de kosten van de behandelingen bij de kapper, alsmede het vervoer naar de kapper, niet voor aftrek in aanmerking komen. Voorts hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat de dermatoloog het advies heeft gegeven om lokaal het middel minoxidil lotion te gebruiken en het gebruik van de Diane pil te overwegen, en dat eiseres er kennelijk voor heeft gekozen het advies niet op te volgen en de hiervoor genoemde behandelingen te ondergaan.
13. In 2011 heeft eiseres een aantal acné-behandelingen ondergaan, uitgevoerd door schoonheidsspecialisten. De rechtbank is van oordeel dat de uitgaven van de acné-behandelingen niet voor aftrek in aanmerking komen. De huisarts heeft weliswaar een behandeling van acné voorgeschreven, echter de behandeling is niet, zoals de huisarts voorschreef, door een huidtherapeut verricht maar door een schoonheidsspecialist. De behandelingen zijn aldus niet door of onder begeleiding van een arts verricht.
14. Tevens heeft eiseres gesteld dat zij uitgaven heeft gedaan voor medicijnen en handverkoop. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medicijnen zijn voorgeschreven door een arts. De uitgaven betreffende handverkoop zijn per definitie niet aftrekbaar, omdat deze niet zijn voorgeschreven, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medicijnen en de handverkoop zijn voorgeschreven door een arts, hetgeen ertoe leidt dat de kosten niet voor aftrek in aanmerking komen.
15. Het voorgaande betekent dat eiseres in het onderhavige jaar geen kosten in verband met genees- en heelkundige hulp heeft gemaakt die in aanmerking komen voor aftrek.
26. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan, inhoudende dat zij stukken kan verstrekken waaruit blijkt dat de behandelingen door de kapper onder begeleiding van een arts zijn uitgevoerd en dat de daadwerkelijke scholingsuitgaven meer bedragen dan het tweevoud van het normbedrag. Voorts heeft eiseres voorafgaand aan de zitting en ter zitting verzocht om de zitting aan te houden dan wel te schorsen, omdat zij zich, in verband met psychische klachten, pas kort voor de zitting van bijstand heeft voorzien en de gemachtigde zich onvoldoende kon voorbereiden.
De rechtbank wijst het bewijsaanbod af, omdat onvoldoende concreet is geworden dat er meer stukken zijn en de rechtbank ook onvoldoende overtuigd is van de verklaring van eiseres op dit punt. Voorts heeft eiseres meer dan voldoende mogelijkheden gehad om de desbetreffende stukken bij eerdere gelegenheden te verstrekken.
De stelling van eiseres dat zij door haar psychische klachten niet eerder in staat was om zich van bijstand te voorzien treft geen doel, nu eiseres – gelet op het tijdstip van de uitnodiging voor de zitting – voldoende tijd heeft gehad om zich voorafgaande aan de zitting van bijstand te voorzien.
De rechtbank zal het bewijsaanbod en het verzoek om aanhouding van de zaak passeren, nu dit, gelet op het belang van de goede procesorde, een ontoelaatbare vertraging zou meebrengen. Het niet verder vertragen van de procedure prevaleert in deze boven het belang van eiseres.
27. Gelet op het voorgaande dient het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vanaf het jaar 2011 te worden vastgesteld op € 10.624. Het beroep dient gegrond te worden verklaard, nu verweerder bij uitspraak op bezwaar het bedrag op nihil had gesteld.”