ECLI:NL:GHAMS:2016:357

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.152.461/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbouwingswerkzaamheden en contractuele verplichtingen tussen bouwbedrijf en opdrachtgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [X] B.V., een bouw- en aannemingsbedrijf, heeft in 2013 verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan een appartement dat eigendom was van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft de vordering van [X] B.V. afgewezen, omdat zij van mening was dat er geen contractuele relatie bestond tussen [X] B.V. en [geïntimeerde]. [X] B.V. stelt dat de overeenkomst met [geïntimeerde] in privé tot stand is gekomen, terwijl de rechtbank oordeelt dat de overeenkomst met [Y] Properties B.V. is gesloten, de vennootschap waarvan [geïntimeerde] statutair directeur was. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en bewijs hebben aangeboden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [X] B.V. en heeft een getuigenverhoor gelast. De uitspraak van het hof is gedaan op 2 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.152.461/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/554035/ HA ZA 13-1727
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2016
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A.I.M. Zandhuis te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 7 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2014, gewezen tussen [X] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 102.701,94, te vermeerderen met de (samengestelde) wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en in hoger beroep en in de nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] in de proceskosten van het hoger beroep en de nakosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 november 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover in de
grieven 1 en 2over de vaststelling van de feiten is geklaagd zal het hof, indien voor de beslissing van belang, daarop in het onderstaande terugkomen en daarmee rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen deze derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [X] is een bouw- en aannemingsbedrijf. [X] wordt bestuurd door [A] (hierna: [A] ).
b. [geïntimeerde] woonde in een appartement aan de [adres] . [geïntimeerde] was statutair directeur van Santa Maria Holding B.V. Deze vennootschap voerde de directie over [Y] Properties B.V. (hierna: [Y] ). Zowel [geïntimeerde] als [B] (hierna: [B] ) was aandeelhouder van Santa Maria Holding B.V. [Y] was eigenaar van het daaronder gelegen appartement op de tweede verdieping (hierna: het appartement). Het appartement werd geëxploiteerd voor commerciële verhuur aan toeristen.
c. [X] heeft een offerte met nummer 240 opgesteld van in totaal € 22.536,- (hierna: de offerte) betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden aan het appartement.
d. [X] heeft in de periode 15 januari 2013 tot 31 maart 2013 werkzaamheden uitgevoerd aan het appartement. In de periode 10 januari 2013 tot en met 19 september 2013 heeft [X] in totaal € 124.671,14 gefactureerd. Daarvan is een bedrag van
€ 61.763,59 bij factuur van 19 september 2013 als “meerwerk eindafrekening” bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. [Y] heeft betalingen gedaan van in totaal € 8.470,98 en twee andere vennootschappen hebben samen een totaalbedrag van € 14.718,- aan [X] betaald.
e. Op 19 juli 2013 heeft [C] van Total Concept Builders een bouwkundige inspectie van het appartement uitgevoerd.
f. E.W. Lopes Cardozo heeft de kwaliteit van de door [X] verrichte werkzaamheden en facturen beoordeeld en daarvan op 26 maart 2014 een rapport opgesteld.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [X] hetzelfde gevorderd als in hoger beroep en daaraan ten grondslag gelegd dat zij in 2013 in opdracht van [geïntimeerde] diverse verbouwingswerkzaamheden aan het appartement van [geïntimeerde] heeft uitgevoerd en dat [geïntimeerde] uit dien hoofde het gevorderde bedrag aan haar dient te betalen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, kort gezegd op de grond dat [X] niet met [geïntimeerde] heeft gecontracteerd. Volgens de rechtbank volgt dit onder meer uit de omstandigheid dat de offerte door [geïntimeerde] is ondertekend en bij begeleidende brief van 8 februari 2013 aan [X] retour gezonden, in welke begeleidende brief het volgende is geschreven:
“Bijgaand nog de originele offerte retour (…)
Zou je de tenaamstelling van de offerte en van de reeds ontvangen facturen willen aanpassen zoals vanmiddag besproken?
Opdrachtgever is:
[Y] Properties BV
(…)”
Volgens de rechtbank duiden ook
-de e-mail van 21 januari 2013 van [geïntimeerde] aan [X] , onder meer inhoudend:
“Ik heb aan […][lees: [A] ; toev. hof]
gevraagd de facturen op naam van [Y] Properties te zetten (…)”
-de e-mail van 7 februari 2013 van [geïntimeerde] aan [X] , onder meer inhoudend:
“Ik zie net pas dat de offerte op privé staat.. Zou je dit aub willen veranderen in [Y] Properties (…)”en
- de e-mail van 9 februari 2013 van [geïntimeerde] aan [X] , onder meer inhoudend:
“We zullen de volgende betalingen aan jou verrichten vanuit de vennootschap (…) (in opdracht van [Y] Properties BV) (…)”,
erop dat de overeenkomst tussen [X] en [Y] is gesloten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
De grieven houden, kort samengevat, in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [X] niet met [geïntimeerde] heeft gecontracteerd. Daarbij voert [X] het volgende aan. De overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde] is volgens [X] op 29 december 2012 tot stand gekomen en niet pas op 8 februari 2013, en wel met [geïntimeerde] in privé. [geïntimeerde] heeft nooit aan [X] laten weten dat hij de overeenkomst niet voor zichzelf maar (als middellijk bestuurder) voor [Y] wilde aangaan. [X] licht toe dat onjuist is dat zij, zoals de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen, op 27 december 2012 de offerte met nummer 240 ad € 22.536,- aan [geïntimeerde] heeft gestuurd en dat de door [geïntimeerde] ondertekende offerte vervolgens eerst bij begeleidende brief van 8 februari 2013 door hem aan [X] retour is gezonden. Volgens [X] heeft op 29 december 2012 in de toenmalige woning van [B] , toenmalig zakenpartner van [geïntimeerde] , een gesprek plaatsgevonden tussen [A] van [X] , [geïntimeerde] en [B] , waarbij [geïntimeerde] de offerte heeft doorgenomen en deze voor akkoord heeft ondertekend, waarna [A] de ondertekende offerte (lees: overeenkomst) heeft meegenomen en [X] vervolgens op 15 januari 2013 is gestart met de werkzaamheden. [X] voert aan dat zij de brief van 8 februari 2013, waarmee [geïntimeerde] de offerte aan [X] zou hebben verzonden, noch de e-mailcorrespondentie van 21 januari 2013 of 7 en 9 februari 2013, die door [geïntimeerde] is overgelegd, ooit heeft ontvangen en dat zij (dus) ook nooit verzoeken van [geïntimeerde] heeft ontvangen om de tenaamstelling van de door hem ondertekende offerte van 27 december 2012 en/of van facturen te wijzigen. Volgens [X] heeft het er zelfs de schijn van dat die e-mailcorrespondentie is vervalst. Voor zover het hof zou oordelen dat de correspondentie wel is ontvangen geldt dat dit verzoeken zijn die na de totstandkoming van de overeenkomst zijn ontvangen en dat daaraan door [X] geen gevolg is of hoefde te worden gegeven. Dat met [geïntimeerde] in privé in gecontracteerd volgt volgens [X] ook uit correspondentie met hem en door hem in privé ondertekende offertes voor meerwerk. Ten slotte betwist [X] de door [geïntimeerde] gestelde herstelkosten en gebreken. Het hof overweegt als volgt.
3.3
Art. 3:37 lid 3 BW houdt in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens e-mailadres dat bij (recente) contacten tussen partijen door de geadresseerde is/wordt gebruikt.
3.4
In dat verband is het volgende van belang. De brief van 8 februari 2013 moet in verband worden gezien met de e-mails van 21 januari 2013 en 7 en 9 februari 2013. De brief is gericht aan het bedrijfsadres van [X] . De e-mails zijn gericht aan een e-mailadres dat door [X] wordt gebruikt en waarheen door [geïntimeerde] diverse e-mails zijn verstuurd waarvan de ontvangst door [X] niet wordt betwist. Dat de afschriften van de e-mails van 21 januari 2013 en 7 en 9 februari 2013 zijn gemanipuleerd – voor zover dat al een stelling is die [X] inneemt – is onvoldoende onderbouwd. E-mails plegen, behoudens bijzondere omstandigheden die niet door [X] zijn gesteld of gebleken, aan te komen bij de geadresseerde. Daarnaast geldt dat in diverse e-mails van [geïntimeerde] na 9 februari 2013 in de “wij” vorm wordt gesproken of wordt gerefereerd aan (te maken) afspraken tussen [X] en [geïntimeerde] en […] (het hof begrijpt [B] ), hetgeen er niet op duidt dat [geïntimeerde] alleen voor zichzelf heeft gecontracteerd. Daarbij is van belang dat niet is weersproken dat [X] in de persoon van [A] zeer goed bekend was met ( [geïntimeerde] en) [B] uit hoofde van eerdere zakelijke contacten en hij dus ervan op de hoogte moet zijn geweest dat het te verbouwen appartement eigendom was van [Y] en bestemd was voor de verhuur door [Y] aan toeristen. Een en ander in onderlinge samenhang bezien leidt het hof tot het oordeel dat voorshands is bewezen dat het herhaald verzoek van [geïntimeerde] als hier aan de orde [X] daadwerkelijk heeft bereikt, hetgeen meebrengt dat [X] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat het de bedoeling van [geïntimeerde] was dat de overeenkomst tussen [Y] en [X] werd gesloten. Daar doet niet aan af dat [X] al voor die berichtgeving met de werkzaamheden in het appartement is begonnen, nu de algemene ervaring leert dat zulks niet ongebruikelijk is in dergelijke situaties.
3.5
Indien echter de stelling van [X] komt vast te staan op 29 december 2012 in de toenmalige woning van [B] een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [A] en [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] de offerte heeft doorgenomen en deze, handelend voor zichzelf, voor akkoord heeft ondertekend, moet de conclusie zijn dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [X] is gesloten.
3.6
De bewijslast van de stelling als in 3.5 bedoeld ligt bij [X] . Zij zal, conform haar aanbod ter zake dan ook tot het bewijs van die stelling worden toegelaten. Gelet op hetgeen in 3.4 is overwogen en gelet op het aanbod van [X] op dat punt, wordt [X] tevens toegelaten tegenbewijs te leveren tegen hetgeen het hof voorshands als bewezen heeft aangenomen.
3.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [X] toe tot het leveren van bewijs als hiervoor in 3.6 is overwogen;
beveelt dat, indien [X] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. L.A.J. Dun, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op vrijdag 8 april 2016 om 10.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [X] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [X] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 1 maart 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 15 april 2016 tot 15 juni 2016 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, L.A.J. Dun en M.J. Schaepman- de Bruijne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.