ECLI:NL:GHAMS:2016:3866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.183.570/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van huurwoning en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de kantonrechter de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. [appellant] had een huurovereenkomst met [X] LANDBOUWBEDRIJF B.V. voor een woonruimte en een schuur. De huur was aanvankelijk tijdelijk, maar werd door voortzetting onbepaalde tijd. Op 5 mei 2014 ontving [appellant] een melding van het inbraakalarm in de woning en na contact met de directeur van [X], [A], werd de politie ingeschakeld. Op 18 mei 2014 arriveerde [appellant] bij de woning, maar [X] had deze reeds grotendeels ontruimd. [appellant] tekende een brief waarin hij instemde met de beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming. Later protesteerde hij tegen deze beëindiging en eiste schadevergoeding voor verloren en vermiste zaken. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] zijn vordering onvoldoende had onderbouwd. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn vorderingen, maar het hof oordeelde dat hij geen bewijs had geleverd voor zijn schade. [X] stelde dat de ontruiming rechtmatig was omdat [appellant] had ingestemd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van [appellant] af, waarbij het hof oordeelde dat de ontruiming zonder recht of titel had plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.183.570/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3661183/ CV EXPL 14-8922 JJ
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 september 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: onttrokken
tegen
[X] LANDBOUWBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W.J.D. Ray-Engels te Roermond.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 9 december 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter), van 16 september 2015, onder bovenvermeld nummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen (het hof begrijpt: voor zover in conventie gewezen) en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[X] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt: voor zover in conventie gewezen), en in incidenteel appel tot vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt: voor zover in reconventie gewezen) en het alsnog toewijzen van haar vordering, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.8. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Onder 2.5 van zijn memorie heeft [appellant] de juistheid betwist van de vaststelling onder 2.3 van het vonnis. Het hof zal met dat bezwaar hieronder rekening houden. De onbetwiste feiten zijn de volgende.
2.1
[appellant] heeft bij huurovereenkomst van 6 maart 2012 aan [X] gehuurd de woonruimte en (later) de daarbij behorende schuur gelegen aan de [adres] . De huur was aan aanvankelijk tijdelijk maar is door voortzetting voor onbepaalde tijd geworden.
2.2
Op 5 mei 2014, [appellant] verbleef toen in Spanje, ontving [appellant] via zijn mobiele telefoon een melding dat het inbraakalarm in de woning was afgegaan. [appellant] heeft contact opgenomen met de heer [A] , directeur/eigenaar van [X] (hierna: [A] ), en vervolgens is de politie gewaarschuwd, die ter plaatse is komen kijken. De politie trof in de schuur een grote tent aan. De politie heeft spullen uit die ruimte meegenomen.
2.3
Er is na 5 mei 2014 telefonisch contact geweest tussen [appellant] en [A] .
2.4
Partijen spraken af dat [appellant] zich op 18 mei 2014 bij de woning zou vervoegen.
2.5
Toen [appellant] op 18 mei 2014 in de middag bij de woning/schuur aankwam, had [X] deze reeds grotendeels ontruimd, waarbij spullen in opslag waren geplaatst en andere in een afvalcontainer.
2.6
[appellant] heeft die dag een door [A] aan hem overhandigde brief voor akkoord getekend, die er op neer kwam dat de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang werd beëindigd en dat [appellant] instemde met ontruiming (productie E2 aan de zijde van [appellant] ).
2.7
[appellant] heeft nadien via zijn gemachtigde, voor het eerst bij brief van 1 juli 2015, geprotesteerd tegen de beëindiging van de huurovereenkomst en aanspraak gemaakt op vergoeding van schade die door [X] zou zijn veroorzaakt ter zake van de inboedel van [appellant] .
2.8
[X] heeft laten weten te blijven bij de beëindiging van de huurovereenkomst en te weigeren enige schadevergoeding te betalen.

3.Beoordeling

3.1
Voor zover hier van belang heeft [appellant] in eerste aanleg in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat [X] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade die hij daardoor heeft geleden en nog zal lijden. Tevens heeft hij betaling gevorderd van een bedrag van € 83.350,- aan schadevergoeding voor verloren gegane en vermiste zaken, met rente en kosten, begroot op € 1.608,50. In reconventie heeft [X] betaling gevorderd van € 1.088,96 aan kosten voor het in goede staat brengen van het gehuurde. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven in principaal appel op en [X] in incidenteel appel eveneens met drie grieven.
principaal appel
3.2
De grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zij keren zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd (met facturen, taxaties of waardebepalingen). Volgens [appellant] is de kantonrechter ongemotiveerd voorbij gegaan aan zijn standpunt dat het door toedoen van [X] niet mogelijk is geweest bewijsmiddelen te overleggen waaruit de waarde en aanwezigheid in het gehuurde van de goederen blijkt. Ook moeten de buitengerechtelijke incassokosten volgens hem alsnog worden toegewezen.
3.3
Uitgangspunt is dat wie stelt schade te hebben geleden, deze schade en de omvang daarvan zal dienen te onderbouwen en zo nodig bewijzen. Al in eerste aanleg heeft [X] de opgave van [appellant] betwist. Zij heeft onder meer gesteld dat van hetgeen door haar is opgeruimd een deel door [appellant] is meegenomen, een deel is opgeslagen en de rest rotzooi was. [appellant] heeft de goederen die door [X] zijn opgeslagen nooit meer opgehaald. Ook volgt uit een aantal facturen dat werd aangetroffen dat sommige bedragen die [appellant] op de lijst heeft aangetekend veel hoger zijn dan de werkelijke aankoopprijs, aldus [X] .
3.4
In hoger beroep is daar verder door [appellant] niets meer tegenover gesteld. Anders dan door de door hem zelf opgestelde lijst met goederen en een schatting van zijn hand van de waarde ervan, heeft hij dus, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, gegevens overgelegd die een onderbouwing bieden voor (de hoogte van) zijn vordering. De verklaring van [B] , waarnaar [appellant] verwijst, biedt voor die waarde immers evenmin een onderbouwing. [appellant] verwijt [X] wel dat door haar schuld alle facturen verloren zijn gegaan (hetgeen [X] overigens betwist) maar [appellant] had op zijn minst een overzicht kunnen maken met een schatting van de aankoopprijs, de ouderdom van de goederen en de afschrijvingskosten. Evenmin is gebleken dat hij enige poging heeft genomen om bij de leverancier na te gaan of nog kopie facturen aanwezig waren. Zeker ten aanzien van de kostbare studio-/audioapparatuur had dat voor de hand gelegen. Daarbij moet worden vastgesteld dat voor zover wel facturen van goederen aanwezig zijn, de door [appellant] zelf opgegeven waarde beduidend hoger is dan het aankoopbedrag zoals uit de desbetreffende factuur blijkt. Ook zijn nog steeds goederen voor [appellant] beschikbaar in de opslag bij [X] , zijnde volgens [X] de goederen die bij de ontruiming nog enige waarde vertegenwoordigden. De kantonrechter is ervan uitgegaan dat [X] [appellant] onvoorwaardelijk in de gelegenheid zou stellen deze op te halen en mee te nemen. Uit de memorie van grieven volgt echter niet dat [appellant] hiertoe initiatief heeft genomen, zodat van de juistheid van de stelling van [X] bij memorie van antwoord moet worden uitgegaan dat deze goederen nog steeds beschikbaar voor hem zijn. Ook van deze goederen ontbreekt een beschrijving door [appellant] , terwijl deze geacht worden wel in het overzicht zijn opgenomen. Een en ander leidt tot de conclusie dat een behoorlijke onderbouwing van de vordering van [appellant] ook in hoger beroep ontbreekt, zodat zijn vordering moet worden afgewezen. De grieven moeten daarom falen.
incidenteel appel
3.5
De grieven die [X] in incidenteel appel tegen het bestreden vonnis richt houden in de kern in dat [appellant] akkoord is gegaan met de ontruiming en dat deze niet zonder recht of titel plaatsvond. Daarom moet volgens haar de vordering ter zake de ontstane schade en kosten in verband met de ontruiming worden toegewezen en dienen de proceskosten van de reconventie ten laste van [appellant] te komen.
3.6
[X] hangt haar stellingen op aan haar hiervoor onder 2.6 genoemde schrijven van 11 mei 2014 dat [appellant] op 18 mei 2014 voor akkoord heeft ondertekend. Nu de kantonrechter in hoger beroep onbestreden heeft geoordeeld dat deze ondertekening vrijwillig en niet onder bedreiging is geschied, brengt dat volgens [X] met zich mee dat [appellant] niet alleen met de beëindiging van de huurovereenkomst maar ook met de ontruiming heeft ingestemd en [X] dus wel degelijk recht had tot ontruiming over te gaan.
3.7
Bedoeld schrijven houdt onder meer in
: “Door middel van dit schrijven wil ik de huurovereenkomst betreffende [adres] , conform artikel 1.2 per direct beëindigen. De reden voor deze opzegging is, woonruimte wordt gebruikt voor productie van hennep. Voor schoon en opgeruimd opleveren krijgt u t.m zondag 18-5-2014 de tijd.”Uit deze tekst valt echter niet af te leiden dat [appellant] heeft ingestemd met de ontruiming door [X] . Hij heeft dat ook betwist. De tekst duidt er slechts op dat [X] het initiatief voor de ontruiming en de oplevering bij [appellant] legt en hem daarvoor tot en met het einde van 18 mei 2014 de tijd heeft gegeven. Dat iets anders de bedoeling van partijen was, is onvoldoende onderbouwd. Nu [X] zelf de ochtend van 18 mei 2014 is begonnen met de ontruiming was dit op zichzelf zonder recht of titel, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen. Bovendien is de genoemde brief pas in de loop van de ochtend van 18 mei 2014 aan [appellant] ter hand gesteld. Doordat [X] toen al op eigen initiatief tot ontruiming was overgegaan, heeft zij [appellant] de mogelijkheid onthouden een gewone opleveringsprocedure te doorlopen en heeft zij impliciet ingestemd met een oplevering in de staat waarin het gehuurde zich op 18 mei 2014 bevond. Dit betekent dat de incidentele grieven falen.
3.8
De slotsom is dat de grieven in principaal en incidenteel appel falen. Voor bewijslevering is geen plaats omdat geen feiten en omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden, die - indien bewezen - tot een ander dan het voorgaand oordeel kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel. [appellant] heeft geen kosten in incidenteel appel gemaakt en dientengevolge dient [X] slechts haar eigen kosten van het incidenteel appel te dragen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 1.631,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat [X] de eigen proceskosten van het incidenteel appel draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en W.F. Boele en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.