ECLI:NL:GHAMS:2016:4484
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schadevergoeding wegens ondergane verzekering in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in Israël in 1953, heeft een schadevergoeding van € 750,00 aangevraagd voor schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn ondergane verzekering in een strafzaak met parketnummer 23/003144-10. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken in de strafzaak en het verzoekschrift, alsook van het standpunt van de advocaat-generaal. Tijdens de openbare behandeling op 14 oktober 2016 heeft de advocaat van verzoeker betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding, omdat de zaak 12 jaren heeft geduurd. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot toewijzing van het forfaitaire bedrag voor twee dagen ondergane verzekering.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker op 14 december 2004 in verzekering is gesteld op verdenking van afpersing en op 16 december 2004 is heengezonden. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 90 Sv, dat bepaalt dat schadevergoeding kan worden toegekend indien gronden van billijkheid aanwezig zijn. Het hof heeft daarbij de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in aanmerking genomen, waarin wordt benadrukt dat de rechter moet beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van de gewezen verdachte komen.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de belastende uitlatingen van verzoeker zelf, concludeert het hof dat er geen gronden van billijkheid zijn om de verzochte schadevergoeding toe te kennen. De verzochte vergoeding wordt dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, en de beschikking is op 11 november 2016 uitgesproken.