ECLI:NL:GHAMS:2016:4493
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij verzoeker een schadevergoeding van € 105,00 vroeg van de Staat. Dit verzoek was gebaseerd op de schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak, waarin hij op 30 mei 2014 was aangehouden op verdenking van diefstal in vereniging. De strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en het arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het hof heeft het verzoekschrift in behandeling genomen en de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord. Verzoeker zelf was niet verschenen. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek, wat het hof uiteindelijk ook heeft gedaan. Het hof overwoog dat er belastende feiten en omstandigheden waren die in de risicosfeer van verzoeker lagen, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. Het hof baseerde zich op artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid van de situatie.
De uitspraak benadrukt dat de rechter bij het toekennen van schadevergoeding rekening moet houden met de omstandigheden van het geval, en dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet automatisch voor rekening van de Staat komen. Het hof concludeerde dat, ondanks het feit dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd, er geen aanleiding was om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. De beschikking werd afgewezen en de onverwijlde betekening aan verzoeker bevolen.