Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2]
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de verkrijgende verjaring van een strook grond. De appellanten, wonend te [woonplaats], hebben in hoger beroep geprocedeerd tegen de geïntimeerden, die eveneens te [woonplaats] wonen. De zaak volgde op een eerder tussenarrest van 12 juli 2016, waarin het hof had overwogen dat de opvolgende eigenaren van het perceel gedurende minimaal twintig jaar voor 1 januari 2012 het bezit van de grond hadden gehad. De appellanten hebben echter verklaard af te zien van bewijslevering, waardoor de conclusie was dat de grieven van de appellanten tevergeefs waren voorgedragen.
De appellanten voerden aan dat de door de rechtbank toegewezen advocaatkosten van € 1.000,= te hoog waren, omdat de schade al door de verzekeraar was vergoed. De geïntimeerden stelden daarentegen dat het door de rechtbank toegekende bedrag te laag was, gezien de omstandigheden van het geschil. Het hof oordeelde dat het handelen van de appellanten onrechtmatig was, omdat de geïntimeerden inmiddels als eigenaar van het perceeltje waren vastgesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 oktober 2014 en veroordeelde de appellanten in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, terwijl de geïntimeerden in de kosten van het incidenteel hoger beroep werden veroordeeld.
Het arrest werd uitgesproken op 20 december 2016 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de kostenveroordelingen en de wettelijke rente werden vastgesteld.