ECLI:NL:GHAMS:2016:5486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.177.491/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door dakdekker; bewijs van oorzaak brand niet geleverd

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor brandschade die is ontstaan op 22 februari 2011 in een loodsgebouw van [X] EXPEDITIE- & VEEMBEDRIJF B.V. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade, en [X] stelt dat deze is veroorzaakt door werkzaamheden die door een medewerker van DAKBEDEKKINGSBEDRIJF [Y] B.V. op het dak van het rechter loodsgebouw zijn verricht. [X] heeft in hoger beroep de rechtbank Noord-Holland aangeklaagd, die eerder de vorderingen van [X] had afgewezen omdat niet bewezen was dat de brand door [Y] was veroorzaakt.

Tijdens de zitting van het hof op 10 oktober 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [X] heeft geconcludeerd dat het hof de eerdere vonnissen zal vernietigen en haar vordering zal toewijzen, terwijl [Y] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs is dat de brand is ontstaan door de werkzaamheden van [E], de medewerker van [Y]. De verklaringen van getuigen zijn tegenstrijdig en er is geen bewijs dat [E] op het dak van het rechter loodsgebouw was op het moment van de brand.

Het hof concludeert dat [X] niet is geslaagd in het bewijs dat de brand is veroorzaakt door de werkzaamheden van [Y]. De grieven van [X] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [X] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1 AOF
zaaknummer : 200.177.491/01
zaak- / rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/211378 / HA ZA 14-82
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 december 2016
inzake
[X] EXPEDITIE- & VEEMBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg, te Rotterdam,
tegen
DAKBEDEKKINGSBEDRIJF [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.A. de Wit, te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 5 juni 2015 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2014 en 11 maart 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres en [Y] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 oktober 2016 doen bepleiten, [X] door mr. J. Backx en mr. A. Koert, beiden advocaat te Rotterdam, en [Y] door mr. A.L.A. de Graaf, advocaat te Alkmaar, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Ter zitting heeft mr. Backx verzocht om met het oog op een eventueel in te stellen cassatieberoep een uitgebreid proces-verbaal op te maken van al hetgeen ter zitting is gezegd en besproken. Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding om daaraan te voldoen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vordering zal toewijzen, met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties. Nu [X] daartegen geen grieven heeft gericht neemt het hof aan dat het hoger beroep niet ziet op het (tussen)vonnis van 9 juli 2014 waarbij een comparitie van partijen is bepaald.
[Y] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 11 maart 2015 onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[X] is een expeditie- en veembedrijf en had goederen (voor derden) in opslag in twee loodsgebouwen aan de [adres] . Het linker loodsgebouw was onderverdeeld in de loodsen A, B, C en D. Het rechter loodsgebouw was onderverdeeld in de loodsen E, F, G en K waarbij de loodsen F en G één grote ruimte vormden.
2.2.
[Y] is een dakbedekkingsbedrijf. [Y] had een onderhoudscontract met [X] voor alle dakwerkzaamheden aan (onder meer) voornoemde loodsgebouwen aan de [adres] .
2.3.
[X] had [Y] opdracht gegeven tot het aanbrengen van valbeveiliging (flexipoints) op de daken van de loodsgebouwen. In een e-mail wisseling op 17 januari 2011 heeft een medewerker van [X] aan [Y] gemeld dat zij een aantal lekkages had in loodsen B en G en verzocht of dat meegenomen kon worden bij het plaatsen van de flexipoints. [Y] heeft daarop laten weten dat dit wellicht mogelijk zou zijn.
Op 22 februari 2011 heeft [Y] een aanvang gemaakt met de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden. In verband daarmee is die ochtend door derden een steiger gebouwd aan de voorzijde van het linker loodsgebouw en is een loopbrug geplaatst tussen de twee loodsgebouwen, preciezer tussen de loodsen D en E.
2.4.
Op 22 februari 2011 om 11.43 uur heeft de brandmeldcentrale in het kantoor van
de loodsbaas in loods E een brandmelding afgegeven, afkomstig van het brandmeldsysteem in de loodsen F en G. Meteen na de brandmelding zijn vlammen en rook waargenomen boven in en op loods G, aan de achterzijde. Als gevolg van de brand is het rechter loodsgebouw volledig afgebrand. De eigenaar van de loodsgebouwen ( [X] Participaties B.V.) en de drie overige bedrijven die, naast [X] , (voor derden) goederen in opslag hadden in het afgebrande loodsgebouw, hebben hun schade grotendeels vergoed gekregen van verzekeraars en hun schadevergoedingsvorderingen voor het overige gecedeerd aan [X] .
2.5.
Naar de oorzaak van de brand is onderzoek gedaan door [A] & [B] Schadeonderzoek B.V. ( [A] & [B] ) en door [C] Expertise B.V. ( [C] ) en daarbij zijn getuigen gehoord. Verder heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij beide partijen vertegenwoordigd zijn geweest en 11 getuigen zijn gehoord.
Mr. A. Koert heeft inzage gehad in het strafdossier met betrekking tot de brand en een overzicht gemaakt van haar bevindingen. Naar de omvang van de niet-verzekerde schade is een onderzoek gedaan door [D] Contra-Expertise. Op verzoek van [X] heeft Efectis Nederland B.V. (Efectis) in 2015 een nader onderzoek ingesteld naar de plaats waar de brand is ontstaan en de mogelijke oorzaken daarvan.

3.Beoordeling

3.1
[X] vordert in deze procedure veroordeling van [Y] tot betaling van
€ 1.243.397,22, te vermeerderen met rente en kosten. [X] legt aan haar vordering ten grondslag dat de brand op 22 februari 2011 moet zijn ontstaan als gevolg van op die dag door (een medewerker van) [Y] op het dak van het rechter loodsgebouw verrichte werkzaamheden, zodat [Y] als veroorzaker van de brand aansprakelijk is voor de schade die [X] daardoor heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van [X] in het vonnis van 11 maart 2015 afgewezen omdat zij - zeer kort gezegd - niet bewezen achtte dat op 22 februari 2011 een medewerker van [Y] op het dak van het rechter loodsgebouw is geweest en daar werkzaamheden (met open vuur) heeft verricht. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met 8 grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de vraag of de brand door een medewerker van [Y] , [E] , is veroorzaakt. Het hof stelt daarbij voorop dat nu [X] aan haar vordering ten grondslag legt dat de brand op 22 februari 2011 is ontstaan als gevolg van op die dag door een medewerker van [Y] op het dak van het rechter loodsgebouw verrichte werkzaamheden en [Y] dit gemotiveerd heeft betwist, op [X] de bewijslast en het bewijsrisico rusten. Tussen partijen staat vast dat [E] op 22 februari 2011 werkzaamheden heeft verricht op het linker loodsgebouw. Dat er die dag nog een andere medewerker van [Y] aan het werk is geweest, is niet gebleken. De door [X] te bewijzen stelling komt er dan meer concreet op neer dat de brand is ontstaan als gevolg van op 22 februari 2011 door [E] op het dak van het rechter loodsgebouw verrichte werkzaamheden.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de stelling van [X] geen direct bewijs voorhanden is. De onderzoeken van [C] , [A] & [B] en Efectis en het strafrechtelijk onderzoek bieden geen uitsluitsel over de oorzaak van de brand. Geen van de getuigen heeft [E] op het rechter loodsgebouw gezien. [E] verklaart dat hij daar niet is geweest. [X] stelt zich evenwel op het standpunt dat op grond van de overgelegde stukken en rapportages, de getuigenverklaringen en hetgeen mr. Koert in het opsporingsdossier heeft aangetroffen, in onderling verband bezien, voldoende is komen vast te staan dat door [E] op het rechter loodsgebouw verrichte werkzaamheden de brand hebben veroorzaakt. Meer concreet voert [X] daartoe aan dat:
- uit diverse getuigenverklaringen volgt dat er op of omstreeks het moment van het ontstaan van de brand iemand op het dak van het rechter loodsgebouw is geweest;
- [E] op 22 februari 2011 werkzaamheden op het dak van de loodsen heeft verricht;
- [E] ook op het rechter loodsgebouw werkzaamheden diende te verrichten aangezien [X] [Y] had verzocht om gelijk met het aanbrengen van de flexipoints een lekkage op het dak van de rechterloods (loods G) te verhelpen;
- de brand aan de achterzijde op het dak van loods G is ontstaan;
- er geen andere oorzaak voor het ontstaan van de brand is aan te wijzen.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Op grond van de onbetwist gebleven verklaringen van de steigerbouwers [F] en [G] staat vast dat op de ochtend van 22 februari 2011 tussen 08.00 uur en 10.00 uur een steiger is gebouwd aan de voorzijde van het linker loodsgebouw en een loopbrug is geplaatst tussen de twee loodsgebouwen. Ook staat vast dat de steigerbouwers [G] en [F] daarbij op het dak van zowel het linker als het rechter loodsgebouw zijn geweest, dat ze tegen 10.00 uur zijn vertrokken, dat er op dat moment geen materialen op het dak lagen en dat ze geen medewerkers van [Y] hebben gezien.
3.5
[E] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij op 22 februari 2011 opdracht had voorbereidend werk te verrichten voor het aanbrengen van de flexipoints op het dak van het linker loodsgebouw. Hij is rond 10.30 uur aangekomen en via de steiger op het dak van het linker loodsgebouw geklommen. Daar heeft hij gewacht op de vrachtwagenchauffeur met de materialen. Hij heeft de steigerbouwers niet gezien. De materialen zijn samen met zijn gasbrander door de firma [H] Transport B.V. ( [H] ) omhoog gehesen, die daar 20 á 30 minuten mee bezig is geweest. [E] verklaart dat hij vervolgens 30 á 45 minuten bezig is geweest met het inmeten aan de voorzijde van loods A tot en met C en dat hij drie tot vier flexipoints had aangebracht toen hij de vlammen zag en via de steiger naar beneden is gegaan.
3.6
[X] heeft er op gewezen dat [E] aanvankelijk tegenover [A] & [B] had verklaard dat hij al om 9.45 uur op het terrein was aangekomen. Op basis daarvan heeft [X] geconcludeerd dat [E] ruimschoots de tijd moet hebben gehad om ook op het dak van het rechter loodsgebouw (herstel)werkzaamheden te verrichten. Het hof stelt vast dat de latere verklaring van [E] dat hij pas om 10.30 uur is aangekomen wordt ondersteund door de verklaringen van de steigerbouwers die zeggen dat zij tegen 10.00 uur zijn vertrokken en geen medewerkers van [Y] hebben gezien. Verder verklaart ook de chauffeur van [H] , [I] , dat hij rond 10.00 uur is aangekomen en dat hij toen geen medewerker van [Y] heeft gezien en [E] pas ongeveer een kwartier later kwam. Verder blijkt uit een uitdraai uit de elektronische rittenadministratie van [E] dat hij op 22 februari 2011 om 9.48 uur uit Westknollendam is vertrokken en om 10.27 uur op de [adres] is aangekomen. Tegen deze achtergrond neemt het hof als vaststaand aan dat de eerdere verklaring van [E] tegenover [A] & [B] op een vergissing berustte en dat hij op 22 februari 2011 om ongeveer 10.30 uur op het terrein van [X] is aangekomen.
3.7
Tussen partijen is vervolgens niet in geschil dat [I] de materialen en de gasbrander van [E] op het dak van het linker loodsgebouw heeft gehesen. [E] en [I] hebben verklaard dat [I] daarmee 20 á 30 minuten, respectievelijk ongeveer een half uur bezig is geweest. Uit de tachograaf van [I] blijkt dat hij om 11.05 is vertrokken. Na de brand zijn op het dak van loods A van het linker loodsgebouw drie geheel en één deels aangebrachte flexipoint(s) aangetroffen. Uit navraag door [A] & [B] volgt dat met het aanbrengen van de flexipoints per stuk tussen de 10 en 15 minuten is gemoeid, zodat de door [E] verrichte werkzaamheden ergens tussen de 40 en 45 minuten in beslag hebben genomen.
3.8
Het hof stelt in het licht van het voorgaande vast dat [E] op 22 februari 2011 om 10.27 uur op het terrein aan de [adres] is aangekomen. Hij is vervolgens via de steiger op het linker loodsgebouw geklommen. Het op het dak hijsen van de materialen en de gasbrander heeft ongeveer een half uur in beslag genomen, tot 11.00. Daarna heeft hij op het dak van loods A drie en een half flexipoint aangebracht, waarmee hij 40 tot 45 minuten bezig is geweest. Om 11.43 uur heeft de brandmeldcentrale een brandmelding in de loodsen F en G afgegeven. Dit betekent dat [E] , anders dan [X] heeft gesteld, slechts zeer beperkt de tijd kan hebben gehad om ook op het dak van het rechter loodsgebouw (herstel)werkzaamheden te verrichten.
3.9
Met [X] kan vervolgens worden vastgesteld dat meerdere getuigen hebben verklaard dat zij op 22 februari 2011 iemand op het dak van het rechter loodsgebouw hebben gezien.
[J] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij, toen hij naar de rook keek, een man van het midden van de rechterloods zag lopen in de richting van de loopbrug, dat hij donkere kleren aan had en dat hij het idee had dat het om een ouder iemand ging.
[K] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij iemand op het dak van de loodsen E/F heeft zien lopen naar de steigerbrug die de twee loodsgebouwen verbond, dat hij niet meer weet of dit ver of vlak voor dan wel tijdens de brand is geweest, dat het in ieder geval één man betrof en dat hij later meer dan één persoon heeft gezien die op het dak van loods C in de richting van de brand stonden te kijken.
[L] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij toen hij buiten was iemand op het dak heeft gezien, dat hij gebruld heeft: “kom van dat dak af”, dat hij vervolgens heeft staan kijken, dat hij een man zag met, volgens hem, een Noorse wollen trui, wit met zwart gestreept of geblokt, in ieder geval donker en dat hij die man heeft zien lopen van de brandende loods naar de loods die aan de andere zijde van de brandgang stond.
Een schriftelijke verklaring van [M] van 12 juli 2012 houdt in dat hij in de ochtend van 22 februari 2011 een gesprek had met [K] , dat hij zicht had op het voorste deel van het dak van de rechterloods, dat hij op een gegeven moment personen op het dak van de rechterloods zag die van rechts naar links liepen en dat hij daarna een rookpluim zag.
- Blijkens het door mr. Koert gemaakte overzicht naar aanleiding van de inzage in het strafdossier hebben twee medewerkers van de dienst stadstoezicht tegenover de politie verklaard dat zij mensen op het dak van de rechterloods hebben gezien. De ene medewerker zag twee mensen op het dak van de rechterloods, op dat moment was er al rook zichtbaar. De andere medewerker heeft verklaard dat hij mensen op het dak van beide loodsen heeft gezien.
3.1
Tegenover deze verklaringen staan allereerst de verklaringen van [E] . Tegenover [A] & [B] heeft [E] verklaard dat hij op 22 februari 2011 alleen heeft gewerkt, dat hij een blauwe spijkerbroek en een blauwe trui droeg, dat er behalve hemzelf niemand anders op het dak aan het werk was, dat hij zijn werkzaamheden is begonnen op loods A, dat hij toen rook zag op het andere loodsgebouw, dat hij toen versneld naar de steiger is gelopen en naar beneden geklommen en dat hij die dag helemaal niet op het dak van de loods is geweest waar de brand is ontstaan. Ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft [E] verklaard dat hij zich linksvoor op het dak van loods A bevond toen hij de brand zag, dat hij vrij gehaast in een rechte lijn naar de steiger is gelopen en naar beneden is geklommen, dat hij zeer zeker niet op de rechterloods heeft gestaan, dat hij niemand anders op het dak heeft gezien en dat als er iemand geweest zou zijn hij dat, denkt hij, wel zou hebben moeten zien.
3.11
De verklaringen van [E] worden ten dele ondersteund door de verklaringen die [N] , [O] , [P] , [Q] en [R] tegenover [A] & [B] hebben afgelegd.
[N] heeft verklaard dat hij goed zicht had op het pand, dat er mensen op het dak van de linkerloods bezig waren, dat hij niet weet wat ze aan het doen waren en of ze naar aanleiding van de brand naar boven waren geklommen en dat hij op het andere dak niemand heeft gezien.
[O] heeft verklaard dat hij vrij zicht had op het pand, dat hij rook zag, dat hij niemand heeft gezien op het dak van de loods die is afgebrand, dat hij op het dak van de linkerloods één persoon heeft gezien, hij liep rustig naar de stellage tussen de loodsen en ging naar beneden.
[P] heeft verklaard dat hij een persoon met een zandkleurige broek heeft gezien op het dak van loods A/B/C/D.
K. [Q] heeft verklaard dat hij één man heeft gezien op loods D.
[R] heeft verklaard dat hij iemand heeft gezien op het dak van de loods die niet is afgebrand.
[S] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij rook zag en dat hij toen in ieder geval één persoon op het dak van de linkerloods heeft gezien in vermoedelijk donkere kleding die van links naar rechts sprintte.
3.12
Het hof stelt vast dat de omschrijvingen van de perso(o)n(en) en de kleding die de diverse getuigen hebben gezien uiteenlopen en ook onderling niet (geheel) in overeenstemming te brengen zijn. Sommige getuigen hebben meer dan één persoon gezien, terwijl andere getuigen slechts één persoon hebben gezien. Dat geldt zowel voor de getuigen die alleen mensen op het linker loodsgebouw hebben gezien als voor de getuigen die mensen op het rechter loodsgebouw hebben gezien. De verklaringen zijn ten dele niet te verenigen met de verklaring van [E] dat hij niemand anders op het dak heeft gezien en dat als er iemand geweest zou zijn, hij dat wel had moeten zien.
Het hof kan op basis van deze verklaringen niet vaststellen wie de waarheid heeft verklaard en/of wie zich vergist. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat geen van de getuigen [E] heeft herkend en heeft verklaard dat hij [E] op het dak van de rechterloods heeft gezien. Op basis van deze verklaringen kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen dat [E] op 22 februari 2011 op het dak van het rechter loodsgebouw is geweest.
3.13
Vervolgens is dan aan de orde of, zoals [X] stelt, [E] op 22 februari 2011 ook werkzaamheden diende te verrichten op het rechter loodsgebouw.
[X] voert daartoe aan dat [T] , werkzaam bij [X] , in de e-mail wisseling van 17 januari 2011 aan [Y] heeft gevraagd of zij gelijk met het aanbrengen van de flexipoints een tweetal lekkages op het dak van de loodsen B en G kon repareren en dat [Y] daarmee heeft ingestemd. [Y] heeft daartegenover aangevoerd dat zij weliswaar bereid was om de lekkages gelijk met het aanbrengen van de flexipoints te repareren, maar dat zij daar nog geen concrete opdracht voor had gekregen of afspraak voor had gemaakt. Zij wijst er op dat aan [E] geen werkbon voor het uitvoeren van reparaties was verstrekt, dat dergelijke werkzaamheden ook niet door hem zouden zijn uitgevoerd, dat [Y] op 22 februari 2011 niet eens was verteld waar de lekkages zich precies bevonden, dat het gelet op de afmetingen van de beide daken ondoenlijk is om de lekkages zelf op te sporen en dat [Y] [E] dus ook helemaal geen opdracht had kunnen geven om de lekkages te repareren.
3.14
Het standpunt van [Y] wordt onderschreven door [E] die heeft verklaard dat zijn werkzaamheden op 22 februari 2011 bestonden uit (voorbereidend werk voor) het inmeten en aanbrengen van flexipoints, hij van de zaak een bon zou hebben meegekregen als hij opdracht zou hebben gehad om lekkages te verhelpen, dat hij op 22 februari 2011 niets wist van een lekkage en dat hij ook niet wordt uitgekozen voor het doen van de werkzaamheden als er een lekkage moet worden verholpen. Het standpunt van [Y] wordt vervolgens ook ondersteund door [T] die ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat hij van de loodsbaas had begrepen dat er lekkages waren in loodsen B en G, dat hij aan [Y] heeft gevraagd of dat gelijk met het aanbrengen van de valbeveiligingen kon worden verholpen, dat er inderdaad geen concrete datum afgesproken was en dat in het geval de lekkages verholpen zouden worden, anderen in het bedrijf de plekken zouden hebben moeten aanwijzen waar de lekkages zich bevonden. Het hof stelt verder vast dat is gesteld noch gebleken dat zijdens [X] op enig moment aan [E] of een andere medewerker van [Y] is aangewezen waar de lekkages in de loodsen B en G zich bevonden. Onder deze omstandigheden kan, tegenover de gemotiveerde betwisting door [Y] , niet als vaststaand worden aangenomen dat [E] op 22 februari 2011 ook op het dak van het rechter loodsgebouw werkzaamheden diende te verrichten.
3.15
Tussen partijen is vervolgens in geschil of, zoals [X] stelt, de brand aan de achterzijde op het dak van loods G is ontstaan en er geen andere oorzaak voor het ontstaan van de brand is aan te wijzen.
heeft in dat kader allereerst gewezen op foto’s van de brand waarop te zien is dat de brand op het achterste deel van het dak van loods G woedt. Uit de verklaringen van [U] , [M] , [V] en [L] volgt dat in loods F/G mensen nog gewoon aan het werk waren terwijl op het dak al rook te zien was. [X] wijst verder op het rapport van Efectis waarin aan de hand van de foto’s en (getuigen)verklaringen beschreven wordt dat de brand op het dak moet zijn ontstaan, omdat de medewerkers in loods F/G de brand kennelijk nog niet hadden opgemerkt op het moment dat het zich onder het dak bevindende brandalarmsysteem al was afgegaan en er buiten op het dak al wel rook te zien was. [X] voert verder aan dat er geen alternatieve brandoorzaken zijn aan te wijzen. Er was op de dag van de brand geen onweer, de TL-verlichting was uitgeschakeld, er bevonden zich geen wandcontactdozen achterin de loods, er werd geen gebruik gemaakt van de verwarmingskamer in loods G, er werden geen brandgevaarlijke werkzaamheden verricht, er werd niet gerookt en ook de LPG-heftrucks kunnen de brand niet hebben veroorzaakt, aldus [X] .
Onder verwijzing naar het rapport van Efectis voegt [X] daar aan toe dat er aan de onderzijde van het dak van het rechter loodsgebouw geen andere potentiële brandoorzaken waren dan de TL-verlichting onder het plafond en dat deze de brand volgens Efectis niet kan hebben veroorzaakt. Tussen de armatuur van de TL-verlichting en de onderkant van het dak zat een afstand van één meter. Een TL-armatuur is afgedekt en heeft onvoldoende brandstof om een vlam van één meter te veroorzaken. Theoretisch is voorts weliswaar denkbaar dat de TL-verlichting in de vorm van vonken of een kleine vlam een brand doet ontstaan, maar in de loods waren onder de TL-verlichting pallets met in krimpfolie verpakte blokken rubber opgeslagen en die blokken rubber zijn niet met een kleine vlam te ontsteken. Indien de brand in de loods zou zijn ontstaan had de brandhaard bovendien vlammen van 3,5 meter hoog moeten produceren om ook het dak te doen vlamvatten. Dergelijke vlammen zijn door het in de loods werkzame personeel niet waargenomen, terwijl dit toch zeker opgemerkt had moeten worden, aldus Efectis.
3.16
[Y] heeft op haar beurt er op gewezen dat [A] & [B] , [C] en Efectis niet concreet hebben kunnen vaststellen hoe en waar de brand is ontstaan, omdat het rechter loodsgebouw volledig door de brand is verwoest. Dit brengt mee dat ook niet kan worden uitgesloten dat de brand in de loods is ontstaan. [Y] wijst in dat kader op de verklaringen van [V] , [L] , [Q] en [P] waaruit blijkt dat zij nadat het brandalarm was afgegaan rook en vlammen hebben gezien achter in loods F/G, waarbij [L] , [Q] en [P] verklaren dat zij vlammen zagen boven op de pallets met rubber. [Y] voert verder aan dat de omstandigheid dat [A] & [B] , [C] en Efectis geen alternatieve oorzaak van de brand kunnen aanwijzen, niet wil zeggen dat er geen alternatieve oorzaak is. Bovendien nemen de onderzoekers op basis van de enkele verklaringen van medewerkers van [X] aan dat er op de dag van de brand geen brandgevaarlijke werkzaamheden zijn verricht, niet is gerookt, en elektrische storingen de brand niet kunnen hebben veroorzaakt, zonder dat zij dat zelf feitelijk hebben kunnen vaststellen, aldus [Y] .
3.17
Het hof stelt vast dat op basis van de beschikbare gegevens als vaststaand kan worden aangenomen dat de brand aan de achterzijde van loods G is ontstaan. Verder volgt uit de diverse verklaringen en de foto’s dat de brand zich aanvankelijk met name op het dak van het rechter loodsgebouw zeer snel heeft uitgebreid. Of de brand op of onder het dak van het rechter loodsgebouw is begonnen, kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld. Hoewel de door [X] daartoe aangedragen feiten en omstandigheden er op lijken te wijzen dat de brand op het dak is ontstaan, moet met [Y] worden vastgesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de brand toch in de loods is ontstaan. Dat geldt vervolgens ook voor de oorzaak van de brand. Gelet op het feit dat het onderzoek naar de oorzaak van de brand ernstig is bemoeilijkt doordat het rechter loodsgebouw geheel is verwoest, is de enkele omstandigheid dat de ingeschakelde experts geen alternatieve oorzaak voor het ontstaan van de brand hebben kunnen aanwijzen, onvoldoende om als vaststaand aan te kunnen nemen dat er geen alternatieve oorzaak kan zijn en dat de brand dus moet zijn ontstaan als gevolg van op het dak van het rechter loodsgebouw verrichte werkzaamheden.
3.18
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [E] op 22 februari 2011 werkzaamheden heeft verricht op het dak van het linker loodsgebouw, maar dat niet is gebleken dat hij ook opdracht had om herstelwerkzaamheden op het dak van het rechter loodsgebouw te verrichten, terwijl moet worden aangenomen dat [E] daarvoor ook maar zeer beperkt de tijd kan hebben gehad. Verder geldt dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de brand op het dak van het rechter loodsgebouw moet zijn ontstaan en dat evenmin met zekerheid kan worden vastgesteld dat alternatieve brandoorzaken zijn uitgesloten. Wel hebben diverse getuigen één of meer personen op het dak van het rechter loodsgebouw gezien. Hun verklaringen stemmen echter onderling niet steeds overeen en in ieder geval heeft geen van hen [E] herkend als (een van) de perso(o)n(en) die zij op het dak van het rechter loodsgebouw hebben gezien. Onder deze omstandigheden kan tegenover de uitdrukkelijk andersluidende verklaring van [E] , die in ieder geval deels wordt ondersteund door verklaringen van andere getuigen, niet als vaststaand worden aangenomen dat [E] op 22 februari 2011 ook op het dak van het rechter loodsgebouw is geweest en daar werkzaamheden heeft verricht.
[X] heeft nog nader bewijs aangeboden door rapporteur [W] van Efectis als getuige(deskundige) te doen horen over de ontstaansplaats van de brand en de brandoorzaak. Nu [X] echter niet heeft toegelicht wat [W] meer of anders zal kunnen verklaren dan al in het door hem opgestelde rapport is vermeld, wordt dit aanbod als onvoldoende specifiek gepasseerd.
De slotsom is dat [X] niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs. Haar vordering jegens [Y] is om die reden niet toewijsbaar.
3.19
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 5.160,- aan verschotten en € 13.740,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.W.H. Vink en R.M. de Winter door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.