Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Op 22 februari 2011 heeft [Y] een aanvang gemaakt met de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden. In verband daarmee is die ochtend door derden een steiger gebouwd aan de voorzijde van het linker loodsgebouw en is een loopbrug geplaatst tussen de twee loodsgebouwen, preciezer tussen de loodsen D en E.
Mr. A. Koert heeft inzage gehad in het strafdossier met betrekking tot de brand en een overzicht gemaakt van haar bevindingen. Naar de omvang van de niet-verzekerde schade is een onderzoek gedaan door [D] Contra-Expertise. Op verzoek van [X] heeft Efectis Nederland B.V. (Efectis) in 2015 een nader onderzoek ingesteld naar de plaats waar de brand is ontstaan en de mogelijke oorzaken daarvan.
3.Beoordeling
[J] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij, toen hij naar de rook keek, een man van het midden van de rechterloods zag lopen in de richting van de loopbrug, dat hij donkere kleren aan had en dat hij het idee had dat het om een ouder iemand ging.
[K] heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij iemand op het dak van de loodsen E/F heeft zien lopen naar de steigerbrug die de twee loodsgebouwen verbond, dat hij niet meer weet of dit ver of vlak voor dan wel tijdens de brand is geweest, dat het in ieder geval één man betrof en dat hij later meer dan één persoon heeft gezien die op het dak van loods C in de richting van de brand stonden te kijken.
[N] heeft verklaard dat hij goed zicht had op het pand, dat er mensen op het dak van de linkerloods bezig waren, dat hij niet weet wat ze aan het doen waren en of ze naar aanleiding van de brand naar boven waren geklommen en dat hij op het andere dak niemand heeft gezien.
Het hof kan op basis van deze verklaringen niet vaststellen wie de waarheid heeft verklaard en/of wie zich vergist. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat geen van de getuigen [E] heeft herkend en heeft verklaard dat hij [E] op het dak van de rechterloods heeft gezien. Op basis van deze verklaringen kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen dat [E] op 22 februari 2011 op het dak van het rechter loodsgebouw is geweest.
heeft in dat kader allereerst gewezen op foto’s van de brand waarop te zien is dat de brand op het achterste deel van het dak van loods G woedt. Uit de verklaringen van [U] , [M] , [V] en [L] volgt dat in loods F/G mensen nog gewoon aan het werk waren terwijl op het dak al rook te zien was. [X] wijst verder op het rapport van Efectis waarin aan de hand van de foto’s en (getuigen)verklaringen beschreven wordt dat de brand op het dak moet zijn ontstaan, omdat de medewerkers in loods F/G de brand kennelijk nog niet hadden opgemerkt op het moment dat het zich onder het dak bevindende brandalarmsysteem al was afgegaan en er buiten op het dak al wel rook te zien was. [X] voert verder aan dat er geen alternatieve brandoorzaken zijn aan te wijzen. Er was op de dag van de brand geen onweer, de TL-verlichting was uitgeschakeld, er bevonden zich geen wandcontactdozen achterin de loods, er werd geen gebruik gemaakt van de verwarmingskamer in loods G, er werden geen brandgevaarlijke werkzaamheden verricht, er werd niet gerookt en ook de LPG-heftrucks kunnen de brand niet hebben veroorzaakt, aldus [X] .
Onder verwijzing naar het rapport van Efectis voegt [X] daar aan toe dat er aan de onderzijde van het dak van het rechter loodsgebouw geen andere potentiële brandoorzaken waren dan de TL-verlichting onder het plafond en dat deze de brand volgens Efectis niet kan hebben veroorzaakt. Tussen de armatuur van de TL-verlichting en de onderkant van het dak zat een afstand van één meter. Een TL-armatuur is afgedekt en heeft onvoldoende brandstof om een vlam van één meter te veroorzaken. Theoretisch is voorts weliswaar denkbaar dat de TL-verlichting in de vorm van vonken of een kleine vlam een brand doet ontstaan, maar in de loods waren onder de TL-verlichting pallets met in krimpfolie verpakte blokken rubber opgeslagen en die blokken rubber zijn niet met een kleine vlam te ontsteken. Indien de brand in de loods zou zijn ontstaan had de brandhaard bovendien vlammen van 3,5 meter hoog moeten produceren om ook het dak te doen vlamvatten. Dergelijke vlammen zijn door het in de loods werkzame personeel niet waargenomen, terwijl dit toch zeker opgemerkt had moeten worden, aldus Efectis.
De slotsom is dat [X] niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs. Haar vordering jegens [Y] is om die reden niet toewijsbaar.