In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging, waarbij de toegang tot een kantoorpand aan de Utrechtsestraat te Amsterdam was verschaft door middel van braak. De tenlastelegging betrof een incident op 28 januari 2015, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte met de intentie om geld en/of goederen te stelen, het pand binnendrongen door het slot van de toegangsdeur te forceren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Het hof overwoog dat de verdachte eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld, wat in zijn nadeel weegt. De straf werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, waarbij ook de impact op de samenleving en het eigendomsrecht van anderen werd meegewogen.