ECLI:NL:GHAMS:2016:65
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis ontnemingszaak wegens gebrek aan rechtsbijstand
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2014. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het meermalen overtreden van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 250.000,00 aan de Staat. Zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de behandeling in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde in de ontnemingszaak niet was bijgestaan door een raadsman, terwijl hij in de strafzaak in voorlopige hechtenis had gezeten. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft aangevoerd dat de rechtbank in eerste aanleg de ontnemingszaak niet zonder bijstand van een raadsman had mogen behandelen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank niet aan deze verplichting heeft voldaan, wat heeft geleid tot een ongeldige behandeling van de zaak.
Het hof heeft geoordeeld dat artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is in de ontnemingsprocedure, en dat de rechtbank de behandeling van de zaak had moeten schorsen om een raadsman toe te voegen. Gezien het belang van rechtsbijstand heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor een nieuwe behandeling, met inachtneming van het arrest.