ECLI:NL:GHAMS:2016:752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.148.632/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], vertegenwoordigd door de ORGANISATIE VOOR BEWINDVOERING EN INSOLVENTIE NEDERLAND (OBIN) B.V., tegen STICHTING STADGENOOT. De zaak betreft een huurachterstand waarbij Stadgenoot [appellante] heeft gedagvaard om de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming te vorderen. De kantonrechter heeft in een eindvonnis van 29 november 2013 geoordeeld dat de huurachterstand van [appellante] € 1.683,59 bedraagt en heeft de huurovereenkomst ontbonden. [appellante] heeft tegen dit vonnis drie grieven ingediend, waarbij zij zich neerlegt bij de vastgestelde huurachterstand, maar bezwaar maakt tegen de ontbinding en ontruiming. Zij stelt dat de huurachterstand mede is ontstaan door onduidelijkheden over de servicekosten en vraagt aandacht voor haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar leeftijd en financiële situatie.

Na een incidenteel tussenarrest van het hof op 28 oktober 2014, waarin het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard, heeft [appellante] aanvullende stukken ingediend. Het hof heeft verzocht om informatie over de stand van zaken met betrekking tot een verzoek tot schuldsanering dat door [appellante] is ingediend. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating door [appellante] over de gevolgen van de eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de rol van 15 maart 2016 verwezen voor uitlating bij akte door [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.148.632/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1354653/CV EXPL 12-17870
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 maart 2016
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
voor deze ORGANISATIE VOOR BEWINDVOERING EN INSOLVENTIE NEDERLAND (OBIN) B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder,
appellante in de hoofdzaak
verweerster in het incident,
advocaat: mr. L.F. Nijenhuis te Tiel,
tegen
STICHTING STADGENOOT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. S.J.M. Verhoeven te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [appellante] en Stadgenoot genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 28 oktober 2014 een incidenteel tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
Na het tussenarrest zijn van de zijde [appellante] de volgende stukken ingediend:
- akte houdende beraad voortzetting procedure tevens houdende verzoek tot aanhouding en overlegging productie, met productie;
- akte houdende verzoek tot aanhouding en overlegging productie, met productie.
Ten slotte is (in de hoofdzaak) arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Bij inleidende dagvaarding van 29 mei 2012 heeft Stadgenoot [appellante] gedagvaard ter zake van huurachterstand, waarbij zij heeft gevorderd de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning aan de [adres] te ontbinden en [appellante] tot ontruiming te veroordelen, met betaling van de huurachterstand inclusief kosten ten bedrage van € 1.989,33, met wettelijke rente, en € 433,30 voor iedere maand dat [appellante] het gehuurde na 31 maart 2012 in gebruik houdt. Tegen de vordering heeft [appellante] verweer gevoerd.
2.2
De kantonrechter heeft drie tussenvonnissen gewezen en bij eindvonnis van 29 november 2013 geoordeeld dat de huurachterstand van [appellante] tot en met augustus 2013 moet worden gesteld op het bedrag van € 1.683,59 en dat dit bedrag, zelfs indien het zogenoemde watergeld niet meegerekend wordt, zodanig is dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijsbaar is. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat hij de eerdere (in 2004, 2007, 2008 en 2010 uitgesproken) vonnissen waarbij [appellante] is veroordeeld tot betaling aan Stadgenoot van achterstallige huur buiten beschouwing laat, aangezien, aldus de kantonrechter, conform vaste rechtspraak slechts rekening wordt gehouden met herhaalde toerekenbare tekortkomingen in de betaling van de huurpenningen, indien die tekortkoming heeft geleid tot een vonnis dat van niet langer dan een jaar geleden dateert en de huurder in dat jaar weer een huurachterstand heeft laten ontstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellante] de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten van € 178,50 onvoldoende (gemotiveerd) heeft betwist en ten slotte overwogen dat zijn (eind)vonnis - waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden, [appellante] werd veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van de voornoemde huurachterstand met kosten en werd bepaald zij vanaf 1 september 2013 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden € 429,68 per maand als gebruiksvergoeding dient te betalen - niet uitvoerbaar bij voorraad bij voorraad zal worden verklaard.
2.3
[appellante] heeft tegen het eindvonnis van de kantonrechter drie grieven geformuleerd. Zij heeft verklaard zich neer te leggen bij de in het vonnis vastgestelde huurachterstand en kosten, maar maakt bezwaar tegen de uitgesproken veroordeling tot ontbinding en ontruiming. Zakelijk samengevat komt haar standpunt erop neer dat de kantonrechter onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de huurachterstand mede is ontstaan door onduidelijkheden in de omvang van de servicekosten (watergeld). Volgens [appellante] is pas uiteindelijk in de onderhavige procedure bij de kantonrechter duidelijk geworden welk bedrag aan watergeld zij in het verleden zou hebben moeten betalen. Omdat dit meer was dan zij veronderstelde heeft zij, ervan uitgaand in het verleden te veel te hebben betaald, een te hoog bedrag op de huur ingehouden. De hierdoor ontstane huurachterstand, die zij niet meteen kan terugbetalen, rechtvaardigt naar de mening van [appellante] geen ontbinding van de huurovereenkomst en de kantonrechter had zijn andersluidende oordeel nader moeten motiveren. [appellante] vraagt voorts aandacht voor haar persoonlijke omstandigheden. Zij is bijna 66 jaar oud, alleenstaand en zeer gehecht aan haar buurt en omgeving. Haar broer woont niet ver van haar vandaan en heeft min of meer de mantelzorg over [appellante] op zich genomen. [appellante] had een lage WAO-uitkering en heeft nu alleen een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen. Zij is voorts mindervalide en zeer slecht ter been. [appellante] stelt ten slotte zich aangemeld te hebben bij schuldhulpverlening.
2.4
Stadgenoot heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Bij incidentele vordering heeft zij het hof verzocht het eindvonnis van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.5
In het genoemde tussenarrest van 28 oktober 2014 heeft het hof op de incidentele vordering van Stadgenoot het (eind)vonnis van de kantonrechter (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
Na genoemd tussenarrest zijn, zoals onder 1 al vermeld, van de zijde van [appellante] nog twee aktes genomen. Stadgenoot heeft niet meer gereageerd.
2.7
Uit de twee aktes en de daarbij gevoegde producties blijkt dat [appellante] een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend en dat de rechtbank vooruitlopend op de behandeling daarvan bij beschikking van 2 december 2014 Stadgenoot heeft verboden tot ontruiming van de door [appellante] gehuurde woning over te gaan en bij beschikking van 19 januari 2015 heeft bepaald dat op de huurovereenkomst artikel 305 Faillissementswet van toepassing is, dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort en dat Stadgenoot wordt verboden tot ontruiming van de gehuurde woning over te gaan voor een periode van maximaal 6 maanden, te weten tot 2 juni 2015, onder een aantal voorwaarden (een zogenoemd ‘moratorium’).
2.8
Partijen hebben het hof hierna evenwel niet meer geïnformeerd. Met name ontbreekt informatie over de vraag of het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegewezen en/of wat de stand van zaken is nadat de periode waarop het genoemde moratorium uiterlijk afliep, zijnde 2 juni 2015.
2.9
Het hof verzoekt partijen om zich - zoveel mogelijk met stukken gedocumenteerd - hierover alsnog bij akte uit te laten. Aan partijen wordt voorts verzocht hierbij nader in te gaan op de vraag welke gevolgen gelet op het bepaalde in artikel 305 lid 2 van de Faillissementswet de eventuele toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling voor de onderhavige procedure heeft en welke consequenties zij daaraan verbonden wensen te zien.
2.1
De zaak zal hiervoor naar de rol worden verwezen. Allereerst dient [appellante] zich uit te laten. Daarna zal Stadgenoot in de gelegenheid worden gesteld bij (antwoord)akte te reageren.
2.11
Iedere verder beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 15 maart 2016 voor uitlating bij akte door [appellante] over hetgeen hiervoor onder 2.9 is vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.