ECLI:NL:GHAMS:2016:754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.163.479/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid constructeur bij verbouwing en mandeligheid van muren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellant] had [geïntimeerde], die als constructeur werkzaam was, ingeschakeld voor werkzaamheden in het kader van de verbouwing van twee panden. Tijdens de werkzaamheden ontstonden er problemen, waaronder een bouwstop door de gemeente, omdat de constructeur niet tijdig archiefonderzoek had verricht en de mandeligheid van de muren niet had opgemerkt. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die hieruit voortvloeit. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en die van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend, onder andere over de inhoud van de overeenkomst en de hoogte van de facturen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] in ieder geval aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het niet uitvoeren van de controle ter plaatse. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door [appellant] over de relevante documenten en de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.479/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2520289 HA EXPL 13-1233
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 maart 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.D.S. Lasonder te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 januari 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2014, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte zijdens [appellant] ;
- antwoordakte zijdens [geïntimeerde] .
[appellant] heeft in hoger beroep zijn oorspronkelijke eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en de (gewijzigde) vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak op 14 januari 2016 doen bepleiten, [appellant] door mr. H. van Duivenboden, advocaat te Amsterdam en [geïntimeerde] door mr. M. Kristel, advocaat te Hoorn, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten komen neer op het volgende.
i. [geïntimeerde] , die handelt onder de naam Advies- en Constructiebureau [X] , heeft in de periode van mei 2012 tot 7 maart 2013 als constructeur in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht ten behoeve van de verbouwing/renovatie van de panden [adres 1] (eigendom van [A] ) en [adres 2] (eigendom van [appellant] ) te Amsterdam. Bouwkundig Adviesbureau [Y] (hierna: [Y] ) is door [appellant] ingeschakeld om de omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden te verzorgen, met inbegrip van de bouwtekeningen.
ii. Op 4 mei 2012 en 22 mei 2012 heeft [B] , werkzaam bij [Y] , aan [geïntimeerde] gevraagd of hij al archiefonderzoek had verricht. Op 4 juni 2012 heeft [geïntimeerde]
haar per e-mail een scan van een archieftekening gestuurd. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat hij niet bij [A] was geweest en dus niet wist hoe de situatie op dat moment was. [B] heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd met de mededeling “graag haar anders even bellen”.
iii. Op 8 juli 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een offerte uitgebracht met de
volgende inhoud, voor zover hier van belang:
(...) bij deze komt de offerte van 28 maart te vervallen. Hierdoor doe ik u mijn offerte betreffende het funderingsherstel van het pand [adres 2] . (...)
Archiefonderzoek
1x werkbezoek bestaande situatie
2x werkbezoek tijdens de uitvoering van de constructieve werkzaamheden
Berekeningenreeds uitgevoerd € 600,00
Palenplan
funderingsplan
Kelder
In het werk gestorte betonconstructie
Balklaag beganegrondvloer
Staalconstructies in kelder en beganegrond vloer
Berekeningen ten behoeve van wijziging bouwplan(...)
(…)
Constructietekeningenreeds uitgevoerd (...)
Constructietekeningen tbv wijzigingen en aanvulling(...)
(…)
iv. Op 8 juli 2012 heeft [geïntimeerde] aan [A] een offerte uitgebracht met de volgende inhoud, voor zover hier van belang:
(...) bij deze komt de offerte van 28 maart te vervallen. Hierdoor doe ik u mijn offerte betreffende het funderingsherstel van het pand [adres 1] . (...)
v. Op 28 december 2012 is door een omwonende bezwaar gemaakt tegen de
omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden aan de [adres 1] en [adres 2] .
vi. Op 21 februari 2013 zijn de bouwwerkzaamheden, die aan de binnenzijde van
[adres 2] inmiddels waren aangevangen, door Bouw- en Woningtoezicht stilgelegd.
vii. Op 25 februari 2013 heeft [C] (hierna: [C] ), constructeur bij de dienst
Milieu en Bouwtoezicht, aan [geïntimeerde] , geschreven, voor zover hier van belang:
(...) In bijgevoegd bestand stuur ik u opmerkingen naar aanleiding van u reacties op de 1e opmerkingen op de constructieberekeningen van de funderingsherstel [adres 1] + [adres 2] . Ik begrijp dat u bezig bent met de nieuwe berekening en dat u de correcties in de nieuwe berekening mee zult nemen. (...)
viii. Op 27 februari 2013 heeft [geïntimeerde] geantwoord, voor zover hier van belang:
(...) Hierbij ontvangt u de constructie berekening van de wijzigingen met betrekking tot de [adres 3] . Tevens zijn voor dit deel van de berekening uw opmerkingen verwerkt. Een paar vragen die betrekking hebben op het aanpassen van de tekeningen met de bijbehorende berekeningen bent u nog te goed. Op dit moment werken wij daaraan. Portaal, balkons en alles wat met de mandelige situatie heeft te maken. (...)
ix. Op 28 februari 2013 heeft [C] aan [D] (hierna: [D] ), inspecteur
Bouw en Woningtoezicht Stadsdeel West, geschreven, voor zover hier van belang:
(...) Ik stuur je door de email die ik van de constructeur dhr [geïntimeerde] heb ontvangen. Deze berekening heb ik niet gecontroleerd en dat ga ik voorlopig ook niet doen totdat ik een groen licht krijg van Stadsdeel West. Antwoorden op mijn opmerkingen en vragen heb ik niet gekregen. (...)
Bovendien dienen berekeningen en tekeningen niet rechtstreeks bij mij te worden ingediend maar via het Omgevingsloket of in ieder geval via het Stadsdeel.
x. Op 28 februari 2013 heeft [D] aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:

(...) Bijgaand doe ik je de mail toekomen met het voorlopige advies van onze constructeur. Helaas zit er weinig vooruitgang in. Het punt dat hij ( [geïntimeerde] , hof) rechtstreeks aanlevert kan ik nog wel mee leven maar het punt dat hij de vragen niet beantwoord is niet acceptabel, het helpt niet om eea vlot af te kunnen handelen bij dit soort problemen. (...)

xi. Op 7 maart 2013 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven, voor zover hier van belang:
(...) Zoals u ook heeft kunnen constateren lopen de werkzaamheden allesbehalve naar wens. U heeft het noodzakelijk archief onderzoek veel te laat gedaan, hierdoor zijn er nu verschillende problemen ontstaan. U wist niet tijdig dat de muur tussen nummer [adres 2] en [adres 4] mandelig is. Ik heb dat zelf half december met de buurman van nr [adres 4] moeten constateren middels boren in de muur. Verder is pas half januari de kelderbak onder nummer [adres 3] ontdekt. (Mede) hierdoor heeft de gemeente de bouw stilgelegd. Als reden voor de bouwstop geeft de gemeente op: “Het ontbreken van de juiste constructieberekeningen en het aanleveren van onjuiste gegevens over het pand tbv de vergunning. Ofwel de constructeur had onvoldoende zicht op waar hij mee bezig was, dat kan niet in een lopend bouwproces”. De bouwstop is dus een rechtstreeks gevolg van het door u geleverde gebrekkige werk.
(…)
Door het bovenstaande lijd ik schade. Ik stel u daarvoor officieel aansprakelijk (...)
Ik zou daarom - geheel vrijblijvend - willen voorstellen om de opdracht per direct te beëindigen, waarbij het met u afgesproken honorarium van € 1.644,33 en € 5.057,50 en de nog uitstaande factuur van € 617,10 totaal€ 6.701,83wordt verrekend met mijn schade. (...)
2.12.
[appellant] heeft een vijftal facturen van [geïntimeerde] van 10 april 2013, genummerd [nummer A] , [nummer B] , [nummer C] , [nummer D] , en [nummer E] , ten bedrage van in totaal € 7.645,55 onbetaald gelaten.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] op grond van de tussen partijen bestaand hebbende overeenkomst van opdracht betaling van voornoemd bedrag van € 7.645,55, vermeerderd met buitengerechtelijke invorderingskosten en rente. [appellant] heeft die vordering weersproken met het betoog dat hij de in geding zijnde facturen niet hoeft te betalen, omdat die betrekking hebben op werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht om zijn eigen fouten te herstellen, terwijl [appellant] bovendien met betrekking tot een deel van de werkzaamheden niet als opdrachtgever kan worden beschouwd. Daarnaast meent [appellant] dat [geïntimeerde] schadeplichtig is wegens wanprestatie. In eerste aanleg heeft [appellant] in reconventie op die grond betaling gevorderd van een concreet bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten. In hoger beroep heeft hij deze eis gewijzigd in een vordering tot verklaring voor recht met veroordeling tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Zij heeft daartoe - samengevat - overwogen dat het verrichten van archiefonderzoek in de door [appellant] bedoelde zin niet tot de opdracht van [geïntimeerde] behoorde, zodat het feit dat de mandeligheid van de tussenmuren niet in de constructietekeningen was verwerkt en de bouwstop die de gemeente (onder meer) om die reden heeft opgelegd, [geïntimeerde] niet kunnen worden aangerekend, terwijl de vertraging die het gevolg is geweest van het feit dat is gebouwd zonder onherroepelijke vergunning hoe dan ook voor rekening van [appellant] moet blijven. Van de facturen van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter toewijsbaar geacht het deel dat [appellant] , volgens de door hem niet voldoende weersproken uitsplitsing, aangaat.
3.3
Tegen deze oordelen van de kantonrechter en de gronden waarop die berusten komt [appellant] op met vijf grieven. De grieven I tot en met III behandelen de vraag naar de inhoud van de overeenkomst van partijen en de gestelde wanprestatie van [geïntimeerde] , grief IV betreft de hoogte van de facturen en grief V gaat over het opdrachtgeverschap van [appellant] .
3.4
Het primaire standpunt van [appellant] komt erop neer dat het op grond van de door partijen gesloten overeenkomst tot de taken van [geïntimeerde] als constructeur behoorde om ten behoeve van de door hem te vervaardigen constructieberekeningen en -tekeningen zelfstandig onderzoek te doen naar de bestaande constructie van de panden, zowel in het archief als aan de panden zelf. Het behoorde niet tot de taak van [Y] om ten behoeve van de door deze te vervaardigen bouwtekeningen onderzoek te doen naar de bestaande constructieve situatie. Op grond van de door [appellant] uitgebrachte offerte en de in de bouwwereld gebruikelijke taakverdeling mocht [appellant] erop vertrouwen dat [geïntimeerde] zich van deze taak zou kwijten. Doordat op de constructietekeningen belangrijke zaken ontbraken, namelijk de mandeligheid van de muren links van [adres 2] en rechts van [adres 1] en de aanwezigheid van een grote kelderbak onder het pand [adres 3] , is de bouw door de gemeente stilgelegd en moesten allerlei werkzaamheden opnieuw worden uitgevoerd, aldus [appellant] .
3.5
[geïntimeerde] heeft betwist dat het hiervoor bedoelde zelfstandige onderzoek tot zijn taken behoorde. Hij meent dat hij mocht afgaan op de bouwtekeningen van [Y] . Hij beroept zich in dit verband op de door hem uitgebrachte offerte, die dergelijke werkzaamheden niet vermeldt, en op de volgens hem bestaande gebruikelijke taakverdeling in de bouw. Ter ondersteuning van zijn standpunt wijst hij op de volgorde waarin [Y] en hij hun respectieve werkzaamheden hebben verricht en op het feit dat [Y] een bouwkundig adviesbureau, dat zeer wel in staat is dergelijk onderzoek te doen. Dat de bouw werd stilgelegd en bepaalde werkzaamheden moesten worden overgedaan valt hem dus niet aan te rekenen, aldus [geïntimeerde] .
3.6
Partijen strijden over de vraag wat de inhoud is van de door hen gesloten overeenkomst van opdracht. Bij de vaststelling van die inhoud komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit verband kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke kennis van hen mag worden verwacht. Het hof merkt in dit verband op dat [appellant] geen particuliere huiseigenaar is, maar makelaar en beginnend belegger in vastgoed.
3.7
De door [geïntimeerde] uitgebrachte offerte biedt op het eerste oog niet veel steun aan het standpunt van [appellant] . De opbouw van die offerte is kennelijk aldus, dat onder de vetgedrukte kopjes telkens de precieze werkzaamheden zijn vermeld die onder die noemer zullen worden verricht. Hoewel het opmerkelijk is dat in het eerste kopje de term “archiefonderzoek” is gebruikt, blijkt uit de daar gespecificeerde werkzaamheden niet dat onderzoek in het archief daaronder is begrepen.
3.8
Beide partijen verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een volgens hen bestaande praktijk in de bouw. Een dergelijke praktijk kan van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag wat partijen hebben mogen verwachten. Het hof beschouwt die praktijk niet als een feit van algemene bekendheid en zal daarnaar dus in enige vorm onderzoek moeten doen. Bij de uitleg van de overeenkomst kan ook worden gekeken naar de wijze waarop partijen zich na de sluiting van de overeenkomst hebben gedragen. In dit verband komt betekenis toe aan de hiervoor onder 2.ii. vermelde e-mailwisseling tussen [Y] en [geïntimeerde] , alsmede de - door [appellant] betwiste - stelling van [geïntimeerde] dat hij op de e-mail van 22 mei 2012 heeft geantwoord dat archiefonderzoek niet tot zijn taak behoorde.
3.9
Alvorens te beslissen op welke manier het onderzoek naar de relevante praktijk in de bouw het best kan worden vormgegeven (te denken valt bijvoorbeeld aan een getuigenverhoor en/of een deskundigenbericht) wenst het hof nadere informatie te ontvangen in verband met het volgende. Op 4 juni 2012 (zie hiervoor onder 2.ii) heeft [geïntimeerde] aan [Y] een archieftekening gestuurd, die hij stelt te hebben ontvangen van [Z] , het bureau waaraan [appellant] de opdracht tot het verzorgen van de bouwaanvraag aanvankelijk had verleend. Dit roept de vraag op wat de aan [Z] , en later aan [Y] , verleende opdracht op het hier aan de orde zijnde punt precies heeft ingehouden. Het hof zal op grond van artikel 22 Rv. [appellant] gelasten de schriftelijke opdrachten aan [Z] en [Y] over te leggen, zoals ten pleidooie door hem aangeboden. Daarnaast heeft het hof in dit verband behoefte kennis te nemen van het rapport van [E] van 10 maart 2011. [appellant] zal alle genoemde stukken bij akte kunnen overleggen, eventueel voorzien van een korte toelichting. In afwachting van de aktewisseling wordt ieder verdere beoordeling van het primaire standpunt van [appellant] aangehouden.
3.1
Subsidiair stelt [appellant] zich op het standpunt dat, ook als het de taak van [Y] (en niet van [geïntimeerde] ) zou zijn geweest archiefonderzoek te verrichten naar de bestaande constructie, [geïntimeerde] had behoren na te gaan of datgene waarvan [Y] in de tekeningen was uitgegaan, juist was, dan wel zijn opdrachtgever had behoren te waarschuwen dat er mogelijk gegevens ontbraken. Hij voert aan dat uit de op 4 juni 2012 door [geïntimeerde] verzonden archieftekening al kon worden afgeleid dat de zijmuren mandelig waren en wijst erop dat [geïntimeerde] zelf heeft gesteld dat hij in een gesprek met [Y] op 11 mei 2012 de mogelijke mandeligheid aan de orde heeft gesteld. Toen hij de tekeningen van [Y] ontving, waarop zonder nadere toelichting onafhankelijke zijmuren waren ingetekend, had hij die niet klakkeloos mogen volgen, zeker gelet op het feit dat [Y] in mei/juni 2012 al ervan blijk had gegeven dat zij zich met betrekking tot het archiefonderzoek op de informatie van [geïntimeerde] verliet. Ten pleidooie in hoger beroep heeft [appellant] daaraan nog toegevoegd dat [geïntimeerde] in mei 2012 reeds beschikte over het rapport van [E] van 10 maart 2011, waaruit bleek van de mandelige muren.
3.1
Of dat laatste juist is kan in het midden blijven, omdat het hof reed op basis van de overige, vaststaande, feiten tot de conclusie komt dat [geïntimeerde] door kennelijk klakkeloos de tekeningen van [Y] te volgen, niet heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer betaamt. [geïntimeerde] had immers, zoals uit de door [appellant] geaccordeerde offerte blijkt, op zich genomen dat hij in het kader van het “Archiefonderzoek” een werkbezoek zou brengen in de bestaande situatie. Ten pleidooie daarnaar gevraagd, heeft [geïntimeerde] verklaard dat de geoffreerde vorm van archiefonderzoek inhield dat ter plaatse zou worden gecontroleerd of de feitelijke situatie klopte met hetgeen op basis van het verrichte archiefonderzoek op de tekeningen was aangegeven. In het onderhavige geval was voor een dergelijk onderzoek temeer reden nu, in ieder geval bij [geïntimeerde] zelf, een vermoeden bestond van mandeligheid en [geïntimeerde] van [Y] geen uitdrukkelijk bericht had ontvangen dat uit door deze verricht onderzoek zou zijn gebleken dat er geen mandeligheid bestond. Zoals uit de feitelijke gang van zaken is gebleken, volstond een eenvoudig onderzoek om zekerheid te krijgen over de mandeligheid van de zijmuren van de twee panden. Gelet op het eminente belang van het hanteren van de juiste uitgangspunten bij het ontwerpen van de nieuwe constructie, had dat onderzoek van [geïntimeerde] mogen worden verwacht.
3.11
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat [geïntimeerde] in ieder geval aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het feit dat hij de hiervoor bedoelde controle ter plaatse niet heeft uitgevoerd. Welke schade dat is, zal moeten worden bepaald in de schadestaatprocedure. Wel kan hierover op dit moment al worden gezegd dat in de schadestaatprocedure als uitgangspunt heeft te gelden de niet door een grief van [appellant] bestreden overweging dat de schade die het gevolg is van het feit dat [appellant] al is gaan bouwen voordat de vergunning onherroepelijk was, voor zijn eigen rekening moet blijven. Bovendien verdient opmerking dat, nu het hof bij gebreke van voldoende geconcretiseerde stellingen van [appellant] daarover in de memorie van grieven, niet tot de vaststelling komt dat [geïntimeerde] ook op andere manieren als opdrachtnemer heeft gefaald, niet valt in te zien waarom [appellant] alle door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden door een ander bureau opnieuw heeft laten verrichten (en de factuurbedragen als schade meent te kunnen opvoeren), terwijl [geïntimeerde] na de ontdekking van de werkelijke bouwkundige situatie in januari 2013 zelf al herstelwerkzaamheden had uitgevoerd.
3.12
Van de hiervoor genoemde herstelwerkzaamheden vordert [geïntimeerde] in dit geding de betaling. Voor zover die herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn geworden door het achterwege laten van de hiervoor genoemde controle, komt [geïntimeerde] daarvoor geen betaling toe. Die werkzaamheden vormen dan immers een deel van de prestatie waarop [appellant] (en [A] ) hoe dan ook aanspraak had(den) op grond van de geaccordeerde offerte van 8 juli 2012. In het kader van de hier aan de orde zijnde subsidiaire stellingname van [appellant] bestaat echter ook de mogelijkheid dat een deel van de gefactureerde werkzaamheden niet het gevolg is van die nagelaten controle, maar rechtstreeks het gevolg van het (in die redenering) gebrekkige archiefonderzoek door [Y] en de daardoor onjuiste bouwtekeningen. Het hof denkt in dit verband in het bijzonder, maar niet noodzakelijkerwijs uitsluitend, aan de opdracht die [appellant] op 19 februari 2013 aan [geïntimeerde] heeft gegeven tot aanpassing van de door [Y] vervaardigde tekeningen (productie E bij memorie van antwoord). Niet valt in te zien waarom [geïntimeerde] voor laatstgenoemde werkzaamheden niet zou hoeven worden betaald als [Y] fouten zou hebben gemaakt. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen in de door hem te nemen akte uit te splitsen welke van de in geding zijnde facturen van [geïntimeerde] volgens hem betrekking hebben op werkzaamheden tot herstel van de eigen fouten van [geïntimeerde] (in de hier bedoelde subsidiaire vorm) en welke op werkzaamheden tot herstel van de - veronderstelde - fouten van [Y] .
3.13
Voor het geval in het vervolg van deze procedure wordt geoordeeld dat enig deel van het gevorderde factuurbedrag niet als kosten van herstel van de eigen fouten van [geïntimeerde] kan worden beschouwd en derhalve in beginsel voor vergoeding door de opdrachtgever in aanmerking komt, overweegt het hof nu reeds als volgt.
3.14
Partijen zijn tevens verdeeld over de vraag welk deel van de in het geding zijnde facturen [appellant] aangaat (en welk deel [A] ). Omdat [appellant] in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de akte waarin [geïntimeerde] de facturen/ factuurbedragen heeft verdeeld over [appellant] en [A] , heeft de kantonrechter de door [geïntimeerde] gegeven verdeling gevolgd. [appellant] betwist die verdeling en stelt dat hij weliswaar is opgetreden als woordvoerder voor [A] en hemzelf gezamenlijk, maar niet de opdrachtgever is geweest voor de gefactureerde werkzaamheden die (of voor zover die) het pand van [A] betreffen. Hij wijst erop dat [geïntimeerde] voor de eerdere werkzaamheden ook aan [A] en hem afzonderlijk heeft gefactureerd.
3.15
[geïntimeerde] heeft daar tegenover gesteld dat alle gefactureerde werkzaamheden het gevolg zijn van extra opdrachten die [appellant] hem heeft gegeven nadat de fouten van [Y] waren ontdekt. In deze fase had [geïntimeerde] niet meer te maken met [A] . Zij had toen het haar op 8 juli 2012 geoffreerde bedrag al lang betaald en de aan haar geoffreerde werkzaamheden waren al lang afgerond, aldus [geïntimeerde] .
3.16
In de situatie dat voor de extra werkzaamheden zou moeten worden betaald (omdat zij niet als herstel van de eigen fouten van [geïntimeerde] zijn te beschouwen) is voor het aannemen van een betalingsplicht aan de zijde van [A] onvoldoende dat de werkzaamheden (ook) op haar pand betrekking hadden. Het gaat immers erom wie als opdrachtgever van die werkzaamheden kan worden beschouwd. Het is onbetwist dat [geïntimeerde] in deze latere fase alleen met [appellant] heeft gesproken. Hierbij heeft [appellant] blijkens eerdergenoemde productie E bij memorie van antwoord en de e-mail van 29 januari 2013 (productie L bij die memorie) zich aan [geïntimeerde] gepresenteerd als opdrachtgever. Als [appellant] onder die omstandigheden had gewild dat [A] als opdrachtgever van een deel van de herstelwerkzaamheden was te beschouwen, had hij dat aan [geïntimeerde] kenbaar moeten maken. Dan hadden partijen ook kunnen spreken over de juiste verdeelsleutel. Nu dat niet is gebeurd, heeft [geïntimeerde] [appellant] als zijn opdrachtgever mogen beschouwen. Dat een deel van de werkzaamheden in feite niet [appellant] , maar [A] aangaat is dan een kwestie die slechts relevant is in de onderlinge relatie tussen [A] en [appellant] . Aan de door de rechtbank gehanteerde verdeelsleutel zal het hof derhalve niet tornen.
Grief Vis tevergeefs voorgedragen.
3.17
Grief IVslaagt evenmin. Ter onderbouwing van zijn betoog dat de door [geïntimeerde] gefactureerde bedragen buitensporig hoog zijn, heeft [appellant] verwezen naar de verhouding tussen het oorspronkelijk gefactureerde bedrag van € 5.057,50 incl. btw en het uiteindelijk gefactureerde bedrag van € 14.347,38 incl. btw, en naar het bedrag waarvoor hij de werkzaamheden van [geïntimeerde] geheel heeft laten overdoen, dat veel lager is dan het oorspronkelijk door [geïntimeerde] gefactureerde bedrag, namelijk € 3.751,= incl. btw. Dat betoog is echter niet toereikend. Het door [geïntimeerde] gehanteerde uurloon is niet bestreden. Dat zo zijnde had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij zijn betwisting van de redelijkheid van de facturen zou aankleden met een gemotiveerde uiteenzetting over het aantal in redelijkheid bestede uren. Het hof heeft die niet aangetroffen. Dat het bureau dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] heeft overgedaan daarvoor een lager bedrag heeft gefactureerd zegt het hof niets, althans onvoldoende. Er bestaat geen aanleiding [appellant] toe te laten tot bewijs van zijn ontoereikend gemotiveerde verweer.
3.18
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door [appellant] van de onder 3.9 en 3.12 omschreven inhoud. [geïntimeerde] zal in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 29 maart 2016 voor een akte aan de zijde van [appellant] als hiervoor bedoeld onder 3.18;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.