Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
De plantage werd middels een frauduleuze aansluiting van elektriciteit voorzien.
Het is huurder verboden in of op het gehuurde verdovende middelen, genoemd in de Opiumwet, te (laten) vervaardigen, te bereiden, te verwerken, te verkopen, af te leveren of te verstrekken (...)”
(...) Wij staan niet toe dat huurders hennep kweken in het gehuurde. (...) Het telen van hennep is een onrechtmatige activiteit. Voorts worden deze activiteiten in de Algemene Voorwaarden bij uw huurovereenkomst voor de woonwagen verboden. Hiermee heeft u zich niet gedragen zoals een goed huurder betaamt.
grief 1voert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Volgens [appellante] is dat niet het geval aangezien geen achterstand in de huur bestaat en de hennepplantage al ruimschoots voor de kortgedingprocedure is ontmanteld. De gemeente heeft, aldus [appellante] , niet aangegeven waarom in deze zaak niet een bodemprocedure kon worden afgewacht
grief 2, die erover klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] door het illegaal aftappen van stroom gevaarzettend heeft gehandeld, hetgeen een tekortkoming van haar zijde oplevert die dermate ernstig is dat ervan wordt uitgegaan dat de rechter in de bodemprocedure zal overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst, zodat de ontruiming kan worden toegewezen.
grief 5voert [appellante] aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de huurovereenkomst te ontbinden en van haar de ontruiming van de woning te verlangen. Het beroep van [appellante] op de omstandigheid dat zij de huur altijd tijdig betaalt, gaat niet op. Die omstandigheid doet immers aan de ernst van de tekortkoming van [appellante] , betrekking hebbend op haar ándere verplichtingen uit de huurovereenkomst, zoals hiervoor aan de orde gekomen, geen afbreuk. [appellante] stelt voorts dat zij er groot belang bij heeft de woonwagen als woning te kunnen blijven bewonen, mede omdat zij er al jaren woont. Zij wijst er daarnaast op dat haar dochter, die medische aandacht nodig heeft, ook in de woonwagen woont. Een ontruiming van de woonwagen zal, aldus [appellante] , nu de wachttijd voor een nieuwe woning in Amstelveen vergelijkbaar lang is als die in Amsterdam, tot gevolg hebben dat zij en haar dochter op straat komen te staan, met alle gevolgen van dien. [appellante] heeft met betrekking tot de gezondheid van haar dochter - die geboren is op [geboortedatum] en dus (inmiddels) ruim meerderjarig is - een op 2 februari 2011 gedateerde schriftelijke verklaring in het geding gebracht van een logopedisch en psychologisch instituut waarin wordt geadviseerd de dochter van [appellante] te behandelen voor een eetstoornis. Daarmee heeft [appellante] bepaald onvoldoende invulling gegeven aan het door haar gestelde belang om in haar woning te kunnen blijven wonen. Dat een acute noodtoestand voor de dochter bij toewijzing van de gevorderde ontruiming van de woning ontstaat, kan immers uit die verklaring niet worden afgeleid en daarvan is ook overigens niet gebleken. De omstandigheid dat [appellante] en haar dochter vermoedelijk niet snel een andere woning in de sociale huursector toegewezen zullen krijgen, is ontoereikend om met succes een beroep te kunnen doen op de uitzondering op de hoofdregel die in artikel 6:265 BW is gegeven. De conclusie uit het voorgaande is dat [appellante] naar het oordeel van het hof geen omstandigheden heeft gesteld die de verwachting wettigen dat de rechter in de bodemprocedure van oordeel zal zijn dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. Het hof is van oordeel dat boven redelijke twijfel verheven is dat de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal overgaan. Ook grief 5 is daarom tevergeefs voorgesteld.
grieven 3 en 4hebben betrekking op de (hierboven onder 3.1 sub vi genoemde) brief van de burgemeester van de gemeente van 16 september 2014, waarin aan [appellante] de waarschuwing van het gebruik van bestuursdwang wordt gegeven, inhoudende dat indien binnen een periode van drie jaar geconstateerd wordt dat in de woonwagen wederom hennep wordt geteeld dan wel daarin of daaruit handel in drugs plaatsvindt of drugs aanwezig zijn, de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik zal maken om de woning voor een periode van drie maanden te sluiten.