Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
‘Indien verhuizing noodzakelijk is in verband met de voorgenomen renovatie, bedoeld in lid 2, derde zin, van woonruimte als bedoeld in artikel 233 draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt.’Op grond van de ter zake onvoldoende betwiste stellingen van [X] kunnen grote vraagtekens worden gezet of te dezen kan worden gesproken van een verhuizing als bedoeld in voormeld artikellid en of (mede op grond daarvan) deze vergoeding is verschuldigd. Door [X] is immers als feitelijke gang van zaken geschetst dat [geïntimeerde] niet is verhuisd en geen gebruik heeft gemaakt van door [X] aangeboden vervangende woonruimte, maar heimelijk en met onbekende bestemming uit de woning is vertrokken met achterlating van zijn persoonlijke eigendommen, dat [X] deze eigendommen heeft moeten sorteren, verwijderen en doen opslaan, waarvoor door haar kosten zijn gemaakt, dat bovendien kosten zijn gemaakt voor de noodzakelijke ontsmetting van de woning en wegens een door [geïntimeerde] vernielde waterleiding en dat de eigendommen van [geïntimeerde] zich nog immer in de opslag bevinden, ondanks verzoeken aan [geïntimeerde] deze op te halen. Voorshands is het hof van oordeel dat het gelet daarop niet hoogstwaarschijnlijk is dat de bodemrechter tot toekenning van de bedoelde vergoeding zal overgaan, zodat in kort geding geen plaats is voor toekenning ervan.