ECLI:NL:GHAMS:2016:871

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
200.171.350/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten in kort geding bij renovatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen [X] PROJECTONTWIKKELING B.V. en [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten in verband met een renovatie van de woning die hij huurde van [X]. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op deze vergoeding, maar [X] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] heeft de huur van de woning doorbetaald, maar heeft deze in juli 2014 verlaten zonder gebruik te maken van de door [X] aangeboden vervangende woonruimte. [X] heeft betoogd dat [geïntimeerde] niet daadwerkelijk is verhuisd, maar heimelijk en met onbekende bestemming is vertrokken, wat de vraag oproept of er sprake is van een verhuizing zoals bedoeld in artikel 7:220 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek.

Het hof oordeelde dat er grote vraagtekens zijn bij de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op de gevraagde vergoeding. Het hof concludeerde dat het niet hoogstwaarschijnlijk is dat de bodemrechter de vergoeding zal toekennen, en dat er in kort geding geen plaats is voor toekenning van deze vergoeding. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het de vergoeding betreft, en de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van verhuis- en inrichtingskosten afgewezen. De proceskosten in het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.350/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 15-402
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 maart 2016
inzake
[X] PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R. Beele te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Wolfrat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 19 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 april 2015, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten. [X] heeft tevens vorderingen tot vergoeding van kosten en schade ingesteld.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 januari 2016 doen bepleiten door de hiervoor genoemde advocaten, [X] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Zij komen neer op het volgende.
a [X] verhuurt aan [geïntimeerde] een woning aan het [adres] .
b Sinds medio 2014 is het pand waarvan de woning deel uitmaakt gerenoveerd.
c Gedurende de renovatie was het pand niet geschikt voor bewoning. [X] heeft aan [geïntimeerde] vervangende woonruimte aangeboden, maar daar is hij niet op ingegaan. Hij heeft in juli 2014 het gehuurde verlaten en verbleef in een opvanghuis, na een periode dakloos te zijn geweest.
d [geïntimeerde] heeft de huur steeds doorbetaald.
e [X] heeft [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat hij niet in het gehuurde mocht terugkeren.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat hij tot de woning zou worden toegelaten zodra deze werd opgeleverd en betaling gevorderd van een bedrag van
€ 5.800,- als vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op.
3.2
Ter voldoening aan het vonnis is [geïntimeerde] door [X] weer toegelaten tot de woning. [X] heeft in hoger beroep haar bezwaren tegen de veroordeling op dit punt laten vallen.
3.3
Grief 6 is gericht tegen de veroordeling tot betaling van een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Deze grief slaagt. Artikel 7:220 lid 5 bepaalt:
‘Indien verhuizing noodzakelijk is in verband met de voorgenomen renovatie, bedoeld in lid 2, derde zin, van woonruimte als bedoeld in artikel 233 draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder meebrengt.’Op grond van de ter zake onvoldoende betwiste stellingen van [X] kunnen grote vraagtekens worden gezet of te dezen kan worden gesproken van een verhuizing als bedoeld in voormeld artikellid en of (mede op grond daarvan) deze vergoeding is verschuldigd. Door [X] is immers als feitelijke gang van zaken geschetst dat [geïntimeerde] niet is verhuisd en geen gebruik heeft gemaakt van door [X] aangeboden vervangende woonruimte, maar heimelijk en met onbekende bestemming uit de woning is vertrokken met achterlating van zijn persoonlijke eigendommen, dat [X] deze eigendommen heeft moeten sorteren, verwijderen en doen opslaan, waarvoor door haar kosten zijn gemaakt, dat bovendien kosten zijn gemaakt voor de noodzakelijke ontsmetting van de woning en wegens een door [geïntimeerde] vernielde waterleiding en dat de eigendommen van [geïntimeerde] zich nog immer in de opslag bevinden, ondanks verzoeken aan [geïntimeerde] deze op te halen. Voorshands is het hof van oordeel dat het gelet daarop niet hoogstwaarschijnlijk is dat de bodemrechter tot toekenning van de bedoelde vergoeding zal overgaan, zodat in kort geding geen plaats is voor toekenning ervan.
3.4
[X] heeft nog primaire en subsidiaire vorderingen ingesteld strekkende tot vergoeding van kosten en schade. Zij heeft echter in eerste aanleg geen vordering in reconventie ingesteld. Het staat haar niet vrij dat in hoger beroep voor het eerst te doen. Zij is in die vorderingen niet ontvankelijk.
3.5
Grief 6 slaagt. Bij bespreking van de overige grieven heeft [X] , mede gezien hetgeen in 3.2 is vermeld, geen belang meer. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover daarbij de vordering tot toewijzing van de hierboven besproken vergoeding is toegewezen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Gelet op de uitkomst van het hoger beroep zullen de kosten van partijen in het hoger beroep worden gecompenseerd. [X] zal in haar hiervoor besproken vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [X] niet ontvankelijk in haar onder primair sub II en III en onder subsidiair sub V ingestelde vorderingen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij (zie dictum sub II) [X] is veroordeeld aan [geïntimeerde] te voldoen de som van € 5.800,-;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van verhuis- en inrichtingskosten van
€ 5.800,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in het hoger beroep tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, J.C.W. Rang en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.