In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een notaris, die betrekking heeft op het opstellen en passeren van een testament. De klacht omvat acht onderdelen, waaronder beschuldigingen van onzorgvuldig handelen en het negeren van signalen omtrent de wilsbekwaamheid van de erflater. De kamer voor het notariaat in Den Haag heeft de klacht eerder ongegrond verklaard, waarna klagers in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de zaak behandeld op 2 februari 2017, waarbij zowel klagers als de notaris met hun gemachtigden aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van klagers, erflater, was gehuwd en heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Na het overlijden van de moeder van klagers is er een bewind ingesteld over de goederen van erflater. Klagers stellen dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door niet voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van erflater, die op hoge leeftijd en met een neuro-degeneratieve aandoening kampt.
Het hof heeft de argumenten van klagers en de verdediging van de notaris zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de notaris de relevante stappen heeft doorlopen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflater op het moment van het opstellen van het testament. De klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard, en het hof bevestigt de eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, met verbetering van gronden.