ECLI:NL:GHAMS:2017:1893

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
15/00019
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolguitspraak na prejudiciële beslissing over de indeling van een driewielig voertuig volgens de gecombineerde nomenclatuur

Op 18 mei 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met kenmerk 15/00019, waarin het Hof een vervolguitspraak deed na een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze prejudiciële beslissing, die op 16 februari 2017 werd genomen, betrof de geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 301/2012, die betrekking heeft op de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur. De zaak werd aangespannen door [X] B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland.

In de uitspraak van het Hof van Justitie werd vastgesteld dat de gecombineerde nomenclatuur moet worden uitgelegd op een manier die de indeling van een driewielig voertuig, dat is uitgerust met specifieke kenmerken, mogelijk maakt onder post 8703 van de nomenclatuur. Het Hof concludeerde dat de door belanghebbende opgegeven goederencode correct was, en dat de indeling van het voertuig onder GN-onderverdeling 8703 21 90 diende te geschieden.

Het Gerechtshof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Tevens werd er geen veroordeling in de kosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige douanekamer, met mr. C. Lambeck als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00019bis
18 mei 2017
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
gemachtigden: mr. dr. W. de Wit en mr. O.R.L. Gemin (Ernst & Young Belastingadviseurs LLP)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 13/4350 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.De procedure

1.1.
Voor een overzicht van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Douanekamer van 8 maart 2016, kenmerk 15/00019, ECLI:NL:GHAMS:2016:1103, wordt verwezen naar die uitspraak.
1.2.
Bij evenbedoelde uitspraak van 8 maart 2016 heeft de Douanekamer het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over de navolgende prejudiciële vraag:
“Is Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 301/2012 van de Commissie van 2 april 2012, tot
indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, geldig?”
1.3.
Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer C-145/16 en heeft op 16 februari 2017 arrest gewezen (verder ook: het arrest), waarvan het dictum luidt:
“De gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie ervan die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012, moet aldus worden uitgelegd dat een driewielig voertuig als in het hoofdgeding, dat is uitgerust met banden die zijn vervaardigd voor driewielige motorrijwielen maar lijken op die voor automobielen, wordt bediend door middel van een stuurstang en is voorzien van een stuurinrichting die is gebaseerd op het Ackerman-principe, onder post 8703 van deze nomenclatuur valt.”
In punt 34 van zijn arrest heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen:
34. Wat de geldigheid van verordening nr. 301/2012 betreft, moet worden vastgesteld dat uit het onderzoek van de prejudiciële vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van deze verordening kunnen aantasten, voor zover daarin is voorzien dat een nieuw driewielig motorvoertuig dat met name een stuurinrichting als van een automobiel heeft die wordt bediend door middel van een stuurstang, wordt ingedeeld onder onderverdeling 8703 21 00.
1.4.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 januari 2016 alsmede het proces-verbaal van het onderzoek ter plaatse op de voet van artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht, dat op diezelfde datum heeft plaatsgevonden, worden met de onderwerpelijke uitspraak meegezonden.
1.5.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft bij brief van 28 maart 2017 gereageerd, welke brief in afschrift aan belanghebbende is verzonden. Belanghebbende heeft afgezien van een reactie op het arrest.
1.6.
Naar aanleiding van het arrest en in verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer, zijn partijen uitgenodigd voor een tweede mondelinge behandeling van het hoger beroep op 16 mei 2017. Partijen hebben kenbaar gemaakt dat zij niet bij deze mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.

2.De rechtsoverwegingen

2.1.
Uit het onder 1.3 aangehaalde dictum en punt 34 van het arrest van het Hof van Justitie, volgt dat Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 301/2012 van de Commissie van 2 april 2012
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur geldig is en dat het onderwerpelijke voertuig onder post 8703 van de gecombineerde nomenclatuur dient te worden ingedeeld. Gelet op de cilinderinhoud van 998 cm3 en gelet op de omstandigheid dat het een nieuw voertuig betreft, dient indeling plaats te vinden onder GN-onderverdeling 8703 21 90. De door belanghebbende in haar aangifte vermelde goederencode is derhalve juist.
2.2.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

3.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en
C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 18 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.