3.2.Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.Op 25 februari 2015 heeft [naam] (hierna: erflater) ten overstaan van de notaris een testament opgemaakt.
3.2.2.Erflater heeft in zijn testament onder meer het volgende vastgelegd:
- een legaat van een aantal goederen aan zijn vriendin [naam] (hierna: [de vriendin] );
- een legaat van € 5.000,- aan ieder van de twee kinderen van de broer van erflater, [naam] (hierna: [de heer A] ), [mevrouw 1] en [mevrouw 2] .
Onder de last van deze legaten heeft erflater [de heer A] tot enig erfgenaam benoemd. Erflater heeft [de heer A] en [de vriendin] tot gezamenlijke executeurs benoemd.
3.2.3.Op 28 februari 2015 is erflater overleden.
3.2.4.Op 2 maart 2015 heeft op het kantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden over de nalatenschap van erflater. [de heer A] (en zijn partner), de notaris en de op het kantoor van de notaris werkzame kandidaat-notaris [naam] (hierna: de kandidaat-notaris) waren daarbij aanwezig. [de heer A] heeft tijdens die bespreking de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard en zijn benoeming tot executeur geaccepteerd.
3.2.5.Op 11 maart 2015 heeft er wederom een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de notaris. Hierbij waren aanwezig [de heer A] , [mevrouw 2] , [de vriendin] (en haar adviseur), de notaris en de kandidaat-notaris. [de vriendin] heeft tijdens deze bespreking een verklaring van ‘niet aanvaarding executele’ getekend. Verder is onder meer gesproken over (aanzienlijke) bedragen die door erflater contant waren opgenomen van zijn bankrekening, over een bedrag (volgens [mevrouw 2] € 70.000,-) dat in contanten zou worden bewaard in een PVC-buis onder een tegel op de achterplaats van het huis van erflater, alsmede over een kluis van erflater bij een vestiging van de [bank]
3.2.6.Op 12 maart 2015 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven.
3.2.7.Op 13 maart 2015 heeft [de heer A] in aanwezigheid van de notaris de kluis van erflater bij de [bank] geopend. De kluis was leeg. Diezelfde dag is de notaris op zijn verzoek als ‘betrokken notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater’ ingeschreven in het boedelregister van de rechtbank [plaats] .
3.2.8.[de heer A] heeft eind maart 2015 de hulp van klager 1 ingeroepen. [de vriendin] heeft advocaat mr. [naam] te [plaats] (hierna: mr. [Z] ) ingeschakeld.
3.2.9.Op 1 april 2015 heeft de notaris aan [de heer A] een nota van € 2.949,68 gezonden inzake de afwikkeling van de nalatenschap van erflater in de periode 28 februari 2015 tot en met 31 maart 2015.
3.2.10.Bij e-mailbericht van 6 april 2015 heeft [mevrouw 2] namens [de heer A] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de rekening en verzocht om een ‘juiste nota’. Verder heeft [mevrouw 2] in voormeld
e-mailbericht onder het hoofd “Declaraties alleen in opdracht van de testamentair executeur” de notaris dringend verzocht alleen die zaken te declareren waarvoor door [de heer A] toestemming was gegeven, hetgeen ook had te gelden voor de informatievragen of telefoongesprekken met of namens [de vriendin] .
3.2.11.De notaris heeft bij e-mailbericht van 8 april 2015 aan [mevrouw 2] bericht dat hij, gelet op het feit dat hij jarenlang zaken voor [de heer A] had afgewikkeld, de door haar geclaimde vermindering van de declaratie zou toepassen.
3.2.12.Tussen [de heer A] en [de vriendin] is een geschil gerezen over de omvang en de afgifte van de aanwezige contanten en sieraden. Hierover hebben zij, althans hun advocaten,
gecorrespondeerd.
3.2.13.Bij brief van 21 april 2015 heeft de notaris aan [de heer A] bericht dat – na telefonisch overleg met klager 1 en mr. [Z] – een afspraak was gemaakt voor het in ontvangst nemen van de in het bezit van [de vriendin] zijnde contanten en sieraden en dat van deze in ontvangstname proces-verbaal zou worden opgemaakt. Voorts heeft de notaris bij deze brief bericht dat verdere werkzaamheden ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater alleen zouden worden verricht op basis van voorschotnota’s.
Bij voormelde brief was een voorschotnota van € 1.210,- gevoegd voor de werkzaamheden betreffende het in ontvangst nemen van voormelde sieraden en contanten met alle bijbehorende werkzaamheden.
3.2.14.Op 22 april 2015 heeft de notaris € 40.000,- aan contanten en een tweetal sieraden van [de vriendin] in ontvangst genomen in het bijzijn van twee getuigen, onder wie de kandidaat-notaris. De notaris heeft hiervan proces-verbaal gemaakt. Daarna heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris, de kandidaat-notaris, [mevrouw 2] (en haar partner), alsmede klagers, waarbij de notaris de sieraden aan klager 1 heeft afgegeven. Voormeld bedrag aan contanten heeft de notaris diezelfde dag op zijn derdengeldenrekening gestort ten behoeve van de doorbetaling aan [de heer A] .
3.2.15.De hiervoor onder 3.2.13. vermelde brief met voorschotnota heeft [de heer A] op 23 april 2015 – dus ná de bespreking van 22 april 2015 – ontvangen.
3.2.16.Klager 1 en de notaris hebben van mei 2015 tot en met september 2015 nog met elkaar gecorrespondeerd. Deze correspondentie had voornamelijk betrekking op de voorschotnota van 21 april 2015, op de rol van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en op de uitlating(en) van de notaris, inhoudende onder meer dat zich in de nalatenschap van erflater aanmerkelijke bedragen in contanten bevonden die erflater niet bij de Belastingdienst had aangegeven.
3.2.17.De notaris heeft op 9 september 2015 ten overstaan van notaris mr. [naam] , gevestigd te [plaats] , een verklaring onder ede afgelegd. Deze verklaring behelst met name een reactie op een aantal uitlatingen en stellingen van klagers.
3.2.18.Op 22 september 2015 heeft de notaris een tuchtklacht ingediend tegen klagers bij de deken van de Orde van Advocaten [plaats] (hierna: de deken). De klacht hield in dat klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:
1. klagers in hun hoedanigheid van adviseur van [de heer A] stellingen van hun cliënt niet hebben geverifieerd, brieven van de notaris niet hebben gelezen en bewijs hebben verlangd van informatie die zij zelf gemakkelijk konden verifiëren;
2. klagers hebben meegewerkt aan het faciliteren van “witwassen”;
3. klagers hebben gedreigd met een klacht als pressiemiddel.
3.2.19.Bij beslissing van 12 september 2016 van de Raad van Discipline in het ressort[plaats] (ECLI:NL:TADRSHE:2016:141) is de notaris niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 2 en zijn de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.