ECLI:NL:GHAMS:2017:199
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vorderingen van appellanten tegen Stichting Participatiekantoor Lamonriville
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], hebben op 26 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 november 2015, waarin hun vorderingen waren afgewezen. De appellanten hebben in hun memorie van grieven hun vorderingen gewijzigd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met terugbetaling van hetgeen zij op basis van dat vonnis hebben betaald. De stichting, vertegenwoordigd door Stichting Participatiekantoor Lamonriville, en de andere geïntimeerden hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 24 januari 2017 besloten dat, ondanks dat het hof zich voldoende voorgelicht acht om op de zaak te kunnen beslissen, er een comparitie van partijen moet plaatsvinden. Dit is vooral omdat er familiebanden bestaan tussen de betrokken partijen, wat een minnelijke regeling boven een rechterlijke uitspraak prefereert. Het hof heeft aangegeven dat het tijdens deze zitting de mogelijkheden voor een minnelijke regeling en mediation wil onderzoeken. De comparitie zal alleen niet doorgaan als alle partijen unaniem aangeven niet bereid te zijn tot een minnelijke regeling en arrest wensen.
Het hof heeft partijen gelast om te verschijnen voor de raadsheer-commissaris mr. R.J.M. Smit, die de comparitie zal leiden. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata in de maanden maart, april en mei 2017, en verdere beslissingen zijn aangehouden.