ECLI:NL:GHAMS:2017:2276
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van huurovereenkomst wegens ongeoorloofde onderverhuur aan familieleden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst. De appellant, die in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter, had de woning zonder toestemming van de verhuurder, Rappange Administratie B.V., in gebruik gegeven aan zijn familieleden. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 mei 1998 en de appellant had in de loop der jaren zijn moeder, zus en haar dochter in de woning laten wonen, wat in strijd was met de bepalingen van de huurovereenkomst. De kantonrechter had de vorderingen van Rappange toegewezen en de appellant in de proceskosten veroordeeld.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij zelf ook in de woning woonde en dat de verhuurder op de hoogte was van de situatie. Het hof oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij daadwerkelijk in de woning woonde en dat de verhuurder nooit toestemming had gegeven voor de onderverhuur. Het hof concludeerde dat de langdurige situatie van ongeoorloofde onderverhuur een tekortkoming vormde die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De grieven van de appellant werden verworpen en het vonnis van de kantonrechter werd bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.