Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen in hun jonge levens al diverse malen met grote veranderingen in hun woon- en opvoedomgeving zijn geconfronteerd. Zij woonden bij de moeder in Nederland totdat zij in 2010 gezamenlijk naar de Dominicaanse Republiek verhuisden. Zij verbleven daar tijdelijk bij de vader van [kind b] , totdat hij in 2012 werd vermoord. De moeder was op dat moment tijdelijk in Nederland. In 2014 zijn de kinderen, zonder de moeder, die op dat moment weer in de Dominicaanse Republiek verbleef, teruggekeerd naar Nederland. Het was voor de moeder op dat moment niet mogelijk om ook naar Nederland terug te keren. De kinderen zijn in Nederland opgevangen door hun grootmoeder van moederszijde, bij wie zij tot maart 2016 hebben gewoond. Omdat de grootmoeder niet langer in staat bleek de kinderen te verzorgen en op te voeden, zijn zij in twee verschillende (netwerk)pleeggezinnen opgenomen. [kind a] woont nog steeds bij hetzelfde pleeggezin. De pleegouders hebben echter aangegeven dat hij daar niet langer kan blijven. [kind b] is in juli 2016 van pleeggezin gewisseld en verblijft inmiddels op [opvanglocatie] . Dit betreft een tijdelijke plaatsing. Het woon- en toekomstperspectief van de kinderen is derhalve nog steeds onduidelijk, hetgeen bij hen voor onrust en verwarring zorgt. De GI heeft aangegeven dat er binnen de termijn van de machtigingen tot uithuisplaatsing, derhalve vóór 8 juni 2017, duidelijkheid over het perspectief van de kinderen dient te bestaan.
Voorts is gebleken dat er zorgen bestaan over de ontwikkeling van de kinderen. Uit het raadsrapport van 15 september 2016 blijkt dat bij [kind b] sprake is van ernstige gedragsproblematiek, waarbij hij nagenoeg geen gezag accepteert, grenzeloos is, verbale dan wel fysieke agressie toepast, last heeft van nachtmerries en in zijn bed plast. Bij [kind a] is met name sprake van angstig gedrag. Hij is bang om alleen te zijn, schrikt van harde (stem)geluiden en armgebaren. Ook hij heeft last van zindelijkheidsproblemen.
Hoewel de GI aangeeft dat het gedrag van de kinderen op de plekken waar zij thans verblijven stabiliseert, is duidelijk dat de kinderen beschadigd zijn en hulp nodig hebben. Dit is door de moeder ook erkend. Voordat er passende hulp voor de kinderen kan worden ingezet, dient er rust en stabiliteit voor de kinderen worden gecreëerd en dient er aldus duidelijkheid te bestaan over hun woonperspectief, zo blijkt uit het raadsrapport van 6 december 2016.
Gelet op de hiervoor beschreven belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek van de kinderen, vergt hun opvoeding en verzorging specifieke opvoedingsvaardigheden. Of de moeder in voldoende mate over die vaardigheden beschikt en of zij in staat is de kinderen de gestructureerde opvoedingsomgeving en zorg te bieden die zij nodig hebben om zich veilig en stabiel te ontwikkelen, is naar het oordeel van het hof thans onduidelijk. Om hier zicht op te krijgen is samenwerking tussen de moeder en de GI vereist en dient de moeder, zoals reeds in de bestreden beschikking en door de raad is benadrukt, te laten zien dat zij werkt aan de door de GI gestelde voorwaarden. Voor deze samenwerking is het van belang dat de moeder in persoon in gesprek gaat met de GI. Zij is immers de moeder van de kinderen en met haar dienen (werk)afspraken te worden gemaakt. Dit neemt niet weg dat het haar vrijstaat een vertegenwoordiger van Stichting KOG mee te brengen naar besprekingen met de GI.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden voor verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat thans nog zijn. Het hof ziet geen aanleiding de machtigingen in duur te beperken. De bestreden beschikking zal aldus worden bekrachtigd.