Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
“De vraag is thans of [appellant] , zoals hij stelt, slachtoffer is geworden van identiteitsfraude of dat hij wel degelijk met Achmea een huurovereenkomst heeft gesloten. Op Achmea rust de bewijslast van haar stelling dat zij de huurovereenkomst met [appellant] is aangegaan. Het hof ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding een comparitie van partijen te gelasten om [appellant] in de gelegenheid te stellen te reageren op de stellingen van Achmea in haar memorie van antwoord en de daarbij overgelegde producties, meer in het bijzonder op de door Achmea gestelde bespreking van 8 december 2015 (welke datum is gelegen vóór het nemen van de memorie van grieven, waarin over die bijeenkomst niets is vermeld) en de gestelde relatie tussen [appellant] en [X] , [Y] en [Z] . Bij gelegenheid van de comparitie zal Achmea tevens in de gelegenheid worden gesteld het gevraagde bewijs te leveren, waartoe in ieder geval aangewezen lijkt het onder ede doen horen van [mevrouw A] en eventueel andere bij het sluiten van de huurovereenkomst betrokken medewerkers van Achmea. Hoewel [appellant] daartoe niet kan worden gedwongen, wordt hem wel dringend verzocht de comparitie van partijen bij te wonen nu daarin de vraag centraal zal staan of hij wordt herkend als degene die de huurovereenkomst met Achmea heeft gesloten. Bij een eventuele afwezigheid van [appellant] zal het hof daaruit de gevolgtrekkingen maken die het geraden acht.”
“Er is langere tijd sprake van stressgerelateerde klachten als gevolg van de juridische strijd met de woningbouwvereniging Vesteda. Ik begrijp dat a.s. woensdag er een hoorzitting. Ik acht op dit moment de heer [appellant] , om medische redenen, niet in staat aanwezig te zijn bij a.s. hoorzitting.”
“betrokkene ervaart spanningen door niet werkgerelateerde problematiek. Hij heeft daarover met zijn leidinggevende gesproken maar die geeft aan dat hij betaald wordt om te werken. Betrokkene heeft dan spijt dat hij er over begonnen is omdat hij geen begrip krijgt. Hij heeft een laag energienivo.”
grieven 1 en 4 falen.
grieven 2, 5 en deels 7) tegen de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten ad € 809,60 en heeft in dat verband gesteld dat het oordeel van de rechtbank juist geweest zou zijn als hij de huurder zou zijn geweest, maar - zo begrijpt het hof - omdat hij dat niet was, de ontvangst van de aan het adres van het gehuurde bezorgde aanmaningen betwist (zie rov. 3.5 van het tussenarrest). Achmea heeft hier tegenover gesteld dat aangenomen moet worden dat [appellant] de aanmaningen heeft ontvangen omdat deze naar het adres van het gehuurde zijn gestuurd waarop [appellant] op grond van de huurovereenkomst domicilie had en deze niet onbestelbaar retour zijn gekomen (zie rov. 3.6 van het tussenarrest).
grief 6de verhuurderskosten ad € 211,75. Volgens [appellant] is niet duidelijk wat deze kosten inhouden en waar deze op gebaseerd zijn.
grief 3, waarin [appellant] betoogt dat in eerste aanleg ten onrechte door een voor hem onbekende derde persoon verweer is gevoerd, heeft [appellant] geen voldoende belang nu hij in hoger beroep alsnog zelf verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van Achmea.
Grief 7faalt voor zover deze ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg is aangevoerd.