ECLI:NL:GHAMS:2017:3239

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.213.909/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige en wijziging van de zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar [C]. De vrouw, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, stelde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar geestelijke welzijn en dat zij een stabiele relatie had met haar huidige partner. De man, de vader van het kind, verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of het hoger beroep af te wijzen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waaronder de belangen van het kind, de stabiliteit van de huidige zorgregeling en de noodzaak van de verhuizing. Het hof concludeerde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing in het belang van het kind was en dat de continuïteit van de zorg en de stabiliteit van de huidige woonomgeving van het kind zwaarder wogen. De verzoeken van de vrouw werden afgewezen en de bestreden beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.213.909/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/617897 FA RK 16/7381
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2017 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
en
[de man] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 11 april 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
1 februari 2017.
2.2
De man heeft op 31 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts een brief van de zijde van de vrouw van 5 mei 2017 met bijlage ingekomen op 9 mei 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Liefting voornoemd;
- de man, bijgestaan door mr. Kramer voornoemd;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer A. Witting.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vrouw en de man is geboren:
- [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) [in] 2010 te Amsterdam.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Partijen hebben na hun uiteengaan een ouderschapsplan opgesteld. Hierin hebben zij opgenomen dat [de minderjarige] woonachtig is bij de man en ingeschreven staat op zijn adres. Voorts zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij [de minderjarige] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vrouw, inhoudende:
- dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is;
- dat de vrouw wordt toegestaan met [de minderjarige] naar [C] te verhuizen;
- dat de zorgregeling zodanig wordt aangepast dat [de minderjarige] om de week van vrijdag na school tot zondagavond 19.30 uur bij de man is, waarbij de vrouw [de minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en de man [de minderjarige] op zondag terugbrengt naar de vrouw;
- dat de vakanties bij helfte worden verdeeld, althans dat [de minderjarige] de éénweekse vakanties bij de man is en dat de meerweekse vakanties bij helfte worden verdeeld,
afgewezen.
Ook het aanvullende verzoek van de vrouw tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat zij ontvankelijk is in de verzoeken zoals door haar in eerste aanleg gedaan en dat die verzoeken zullen worden toegewezen met ingang van het schooljaar 2017/2018, althans dat iedere beslissing op haar verzoeken zal worden aangehouden en dat het hof mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen tot bijzondere curator zal benoemen, aan wie het verzoek wordt gedaan het hof te adviseren omtrent de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] alsmede de omgangsregeling die daar het beste bij past, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De man verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen, subsidiair de bestreden beschikking - zo nodig onder verbetering van gronden - te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [C] en, daarmee samenhangend, de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling. Eveneens ligt voor het verzoek van de vrouw tot benoeming van een bijzondere curator.
5.2
De vrouw stelt dat er een noodzaak bestond om uit [A] te verhuizen. De vrouw en ook haar behandelaars bij De Waag zijn van mening dat de gevoelens van ongeluk die zij ervaarde in [A] ernstig drukten op haar geestessituatie. Zij heeft de verhuizing naar [C] voldoende doordacht en voorbereid. De vrouw heeft een stabiele en goede relatie met haar huidige partner. Haar partner heeft in oktober 2016 een huis gekocht in [C] . Eind juli 2017 verwachten de vrouw en haar partner een kindje. De vrouw heeft contact gehad met een voor [de minderjarige] geschikte school in [C] en reeds besproken met Kentalis (de instantie die [de minderjarige] momenteel begeleidt in het kader van zijn taalontwikkelingsachterstand) dat de begeleiding vanuit de school in [C] kan worden voortgezet. De vrouw is in tegenstelling tot de man dagelijks beschikbaar voor [de minderjarige] . Verder staat de vrouw een ruime zorgregeling en vakantieregeling van [de minderjarige] met de man voor ter compensatie van de verhuizing. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij sinds mei 2017 bij haar partner is ingetrokken.
De vrouw verzoekt voorts om een benoeming van een bijzondere curator, die het hof kan adviseren omtrent wat het beste is voor [de minderjarige] .
5.3
De man heeft de verzoeken van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man zijn door de vrouw geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat een wijziging van de huidige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en/of de zorgregeling in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. De man maakt zich grote zorgen over de omstandigheden waaronder de vrouw in [C] verblijft. Zo heeft zij geen eigen inkomen en is de huidige relatie van de vrouw niet stabiel. Voor zover hij weet staat de vrouw nog steeds ingeschreven in [A] . Ook zou ze laatst door haar huidige partner uit de woning in [C] zijn gezet. [de minderjarige] is sociaal geworteld in [B] en heeft gelet op zijn taalontwikkelingsachterstand belang bij continuering van de zorg die hij nu krijgt. De door de vrouw geboden compensatie kan niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht, gelet op de rol van de man als verzorgende ouder. Niet valt in te zien wat een bijzondere curator kan toevoegen aan de beoordeling van het geschil of dat deze benoeming noodzakelijk is om de belangen van [de minderjarige] voldoende tot uitdrukking te laten komen.
5.4
De raad heeft de indruk dat [de minderjarige] niet belast wordt met de problematiek tussen ouders, hetgeen goed is. Verder merkt de raad op dat partijen aanvankelijk met elkaar hebben afgesproken dat zij beide een even groot deel van de zorg voor [de minderjarige] op zich nemen, maar dat de realiteit nu is dat ouders op grote afstand van elkaar wonen. De raad benadrukt het grote belang van [de minderjarige] bij zoveel mogelijk continuïteit en stabiliteit.
Het hof overweegt als volgt.
Bijzondere curator
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige] overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht - daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen - op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Naar het oordeel van het hof is van de zijde van de vrouw onvoldoende geconcretiseerd waaruit de belangenstrijd zou bestaan en waarom het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk zou zijn om een bijzondere curator te benoemen. Het hof ziet ook overigens geen reden om aan te nemen dat in het onderhavige geval sprake is van zodanige tegenstrijdige belangen dat de stem van [de minderjarige] via een bijzondere curator dient te worden gehoord. Het verzoek van de vrouw tot benoeming van een bijzondere curator zal dan ook worden afgewezen.
Vervangende toestemming verhuizing (tevens wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling)
5.6
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.7
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.8
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.9
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken. Partijen zijn in 2012 uit elkaar gegaan en hebben daarna een ouderschapsplan opgesteld, waarin is vastgelegd dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft. Voorts zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij [de minderjarige] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw. Het hof leidt hieruit af dat het van meet af aan de intentie van partijen was om de zorg- en opvoedingstaken gelijk te verdelen. Partijen hebben destijds besloten om [de minderjarige] in [A] naar school te laten gaan, zodat de afstand tussen de school en de woonadressen van partijen nagenoeg gelijk zou zijn. Ter zitting is gebleken dat de vrouw sinds mei van dit jaar is verhuisd naar [C] . Feitelijk verblijft [de minderjarige] sinds mei 2017 bij de man en is hij om de twee weken een weekend bij de vrouw in [C] , waarbij de vrouw hem haalt en brengt.
5.1
Het hof stelt voorop dat het belang van de vrouw om met [de minderjarige] te verhuizen naar [C] zonder meer zwaarwegend is. Het belang van de vrouw is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten op een plek waar zij gelukkig is en samen kan wonen met haar huidige partner, met wie zij op zeer korte termijn een kindje verwacht. Daarnaast is haar belang erin gelegen dat zij in de buurt woont van haar familie en vrienden. Tegenover voornoemd belang van de vrouw staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen, waaronder het belang van [de minderjarige] bij rust, stabiliteit en continuïteit alsmede de belangen van de man en [de minderjarige] om de omgang die zij met elkaar hebben, onverminderd te kunnen voortzetten.
5.11
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het meer in het belang van [de minderjarige] is om naar [C] te verhuizen dan in [B] te blijven wonen. Het is het hof allerminst duidelijk geworden dat [de minderjarige] in [C] in een stabiele woonomgeving terecht zal komen. De vrouw heeft de door de man geuite zorgen met betrekking tot de stabiliteit van haar relatie en haar financiële situatie onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft geen werk en is voor de kosten van haar levensonderhoud volledig afhankelijk van haar huidige partner, die geen wettelijke plicht heeft tot onderhoud van de vrouw.
Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat het goed gaat met [de minderjarige] in zijn huidige sociale omgeving en dat ook zijn schoolgang alsmede de ondersteuning die hij krijgt in het kader van zijn taalontwikkelingsachterstand goed verlopen. Voorts overweegt het hof dat het feit dat de man werkt en dus niet elk moment van de dag beschikbaar is voor [de minderjarige] , zoals door de vrouw naar voren gebracht, niet betekent dat de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de man niet goed of stabiel zou zijn. Ter zitting is door de man aangegeven dat hij als ambulancemedewerker zijn werkzaamheden zo kan plannen dat hij er voor [de minderjarige] kan zijn.
Voorts overweegt het hof dat bij een verhuizing naar [C] het onverminderd hebben van contact tussen [de minderjarige] en de man als verzorgende ouder onvoldoende is gewaarborgd gelet op de reisafstand tussen [B] en [C] . Dit acht het hof niet in het belang van [de minderjarige] . De door de vrouw aangeboden compensatie in de vorm van een ruimere vakantieregeling van [de minderjarige] met de man acht het hof, gelet op de zorgregeling zoals door partijen overeengekomen in de ouderschapsregeling en zoals die jarenlang is uitgevoerd, ontoereikend.
5.12
Alle belangen en omstandigheden in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven wonen en het belang van de man om op de huidige wijze invulling te geven aan zijn vaderrol, zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij verhuizing met [de minderjarige] naar [C] . Omwille van het waarborgen van de continuïteit en stabiliteit van de woon- en sociale leefomgeving van [de minderjarige] acht het hof een verhuizing in het belang van [de minderjarige] niet wenselijk.
5.13
Nu de overige verzoeken van de vrouw zijn gebaseerd op de verhuizing naar [C] , bestaat thans geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats dan wel de zorgregeling te wijzigen.
5.14
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.N. van de Beek en
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, bijgestaan door mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
8 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.