ECLI:NL:GHAMS:2017:3287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
200.203.017/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake administratieve werkzaamheden voor een eenmanszaak en betalingsafspraken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 17 februari 2016 en 11 mei 2016 zijn gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], die administratieve werkzaamheden heeft laten verrichten door Q.F.C. Haarlem B.V. (voorheen Interim Audit Services Haarlem B.V.), en de betaling van de daarvoor verschuldigde bedragen. QFC heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van € 20.452,58, vermeerderd met rente en kosten, welke door de kantonrechter is toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst, omdat hij meent dat het vonnis op juridische en feitelijke misslagen berust. Het hof heeft de incidentele vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat niet is gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een misslag berust. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging van het vonnis een noodtoestand voor hem zou veroorzaken. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door QFC.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.203.017/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4217173 CV EXPL 15-5514
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 augustus 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R. Jethoe te Den Haag,
tegen
Q.F.C. HAARLEM B.V.(voorheen genaamd
Interim Audit Services Haarlem B.V.),
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.J. van der Staaij te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en QFC genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder: de kantonrechter) van 17 februari 2016 en 11 mei 2016, onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen QFC (toen nog geheten Interim Audit Services Haarlem) als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 351 jo artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tevens memorie van grieven, met een productie;
- antwoordconclusie in het incident, met producties;
- akte in het incident, met producties, van de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte in het incident, van de zijde van QFC.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[appellant] heeft incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van (naar het hof begrijpt:) het bestreden vonnis van 11 mei 2016 (verder: het bestreden vonnis) zal schorsen, alsmede QFC zal veroordelen het gelegde beslag op te heffen binnen veertien dagen na de datum van het arrest op straffe van verbeurte van een dwangsom, en QFC zal veroordelen in de kosten en nakosten van het incident.
QFC heeft in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident.

2.Beoordeling

In het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover in het incident van belang, om het volgende. QFC is een administratie- en boekhoudkantoor dat administratieve werkzaamheden verrichtte voor de eenmanszaak van [appellant] en voor [appellant] in privé. In eerste aanleg heeft QFC gevorderd dat de kantonrechter [appellant] zal veroordelen tot betaling aan QFC van een bedrag van € 20.452,58, vermeerderd met rente, proceskosten en nakosten. Aan deze vordering heeft QFC ten grondslag gelegd dat QFC werkzaamheden in opdracht van [appellant] heeft verricht, welke onbetaald zijn gebleven. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank (in conventie) de vordering van QFC toegewezen en (in reconventie) een aantal vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vorderingen heeft [appellant] - samengevat - het volgende aangevoerd. Door het executoriaal beslag dat QFC inmiddels op de woning van [appellant] heeft gelegd, wordt [appellant] belet de hypothecaire lening over te sluiten en zijn woonlasten met € 300,- per maand naar beneden te brengen. Bovendien heeft de deurwaarder de beslagstukken niet, dan wel niet op juiste wijze, betekend, althans beschikt [appellant] niet over de onderliggende stukken. Het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis weegt zwaarder dan het belang van QFC bij die tenuitvoerlegging hangende dit appel, met name omdat, volgens [appellant] , het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De kantonrechter heeft immers ten onrechte en, zonder nadere motivering, geoordeeld i) dat alle werkzaamheden in opdracht van [appellant] zijn uitgevoerd, ii) dat [appellant] een groot aantal facturen van QFC zonder protest heeft ontvangen en behouden en onbetaald heeft gelaten, iii) dat QFC geen wanprestatie heeft geleverd, iv) dat [appellant] betalingsafspraken niet is nagekomen, v) dat de NOAB-voorwaarden van toepassing zijn tussen QSF en [appellant] , vi) dat [appellant] wettelijke handelsrente verschuldigd is, vii) dat [appellant] veroordeeld moet worden in de proceskosten in conventie en reconventie, viii) dat [appellant] onvoldoende heeft aangegeven waaruit de onrechtmatige daad van QSF zou bestaan, en ix) dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om tot bewijs te worden toegelaten, aldus steeds [appellant] .
2.3
QFC heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Bij de beoordeling van de incidentele vordering neemt het hof tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is, indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Het is het hof niet gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. De opmerking van [appellant] dat de rechtsbetrekking met QFC niet in 2005 is aangevangen maar in 2008, kan niet tot het oordeel leiden dat het bestreden vonnis (ten aanzien van de daarbij uitgesproken veroordelingen) klaarblijkelijk op een juridische misslag berust. Ook voor de overige klachten van [appellant] , zoals hiervoor in 2.2 onder i) tot en met ix) weergegeven, geldt, dat hetgeen door hem ter onderbouwing daarvan in het kader van zijn incidentele vordering is aangevoerd onvoldoende is om tot de conclusie te kunnen komen dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke en/of juridische misslag berust. Of de oordelen van de rechtbank waarop de klachten van [appellant] zien, juist zijn, kan pas bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde komen.
2.6
Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat zich na het bestreden vonnis feiten hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van dat vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. Weliswaar kan [appellant] zijn hypothecaire lening nu niet oversluiten, maar [appellant] heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat daarom sprake is van een noodtoestand als hiervoor bedoeld. [appellant] heeft ook op andere wijze niet voldoende aannemelijk gemaakt dat QFC geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen.
2.7
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de incidentele vorderingen moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering tot opheffing van het door QFC gelegde beslag geldt bovendien het volgende. [appellant] heeft in het licht van het door QFC overgelegde exploot van overbetekening van 7 juni 2016, waarin de dienstdoende deurwaarder onder meer heeft gerelateerd dat hij bij dat exploot (tevens) het proces-verbaal van beslaglegging van 3 juni 2016 aan [appellant] heeft betekend, niet voldoende concreet en gemotiveerd gesteld dat voormeld proces-verbaal hem níet is betekend. Aan deze stelling gaat het hof dan ook voorbij. Het door [appellant] in het incident gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend verworpen.
2.8
Het hof zal [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak veroordelen in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak:
2.9
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door QFC.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 september 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord door QFC;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.