Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling
grief I in principaal appelfaalt.
grief II in principaal appelwordt verworpen en dat [geïntimeerden] geen belang meer hebben bij bespreking van
grief II in incidenteel appel.
betekend, terwijl blijkens het exploot van 27 mei 2016 op die datum [appellant]
a. is
aangezegddat bij het exploot van 29 november 2012 aan hem bevel is gedaan om – op straffe van verbeurte van een dwangsom – binnen een maand na 29 november 2012 aan de in het vonnis van 20 november 2012 gegeven bevelen te voldoen, dat hij niet aan alle bevelen heeft voldaan en dat hij daardoor aan [geïntimeerden] wegens verbeurde dwangsommen verschuldigd is geworden € 10.000,=, en
b.
bevel is gedaanom binnen twee dagen na 27 mei 2016 een bedrag van € 10.000,= aan verbeurde dwangsommen en een bedrag van € 74,43 aan kosten van het exploot te betalen, met aanzegging dat als [appellant] niet aan dit bevel zou voldoen de voornoemde titel (dat wil zeggen: het vonnis van 20 november 2012) ten uitvoer zou worden gelegd. Een en ander betekent dat de desbetreffende overweging (1.4) uit het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. [geïntimeerden] stellen dat, wat er zij van eventuele verbeurte van dwangsommen in de periode daarvóór – over welke periode [appellant] stelt geen dwangsommen te hebben verbeurd –, [appellant] in elk geval in de periode van 19 april 2016 tot en met 8 mei 2016 – dus gedurende twintig opeenvolgende dagen waarin [appellant] zonder het verbod uit het bindend advies te overtreden aan het vonnis van 20 november 2012 had kunnen voldoen – dwangsommen heeft verbeurd, dat zij hem daarom bij exploot van 27 mei 2016 onder meer een bevel tot betaling hebben gedaan en dat de verjaring van deze dwangsommen op rechtsgeldige wijze is gestuit (zie productie XXII van [geïntimeerden] , waarin overigens onder ‘aangezegd’ kennelijk abusievelijk 29 november 2016 in plaats van 29 november 2012 als datum van betekening van het vonnis van 20 november 2012 wordt genoemd). [appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat hij gedurende de periode van 19 april 2016 tot en met 8 mei 2016 dwangsommen heeft verbeurd, zodat zijn verweer dat de vordering van [geïntimeerden] wegens op grond van het vonnis van 20 november 2012 verbeurde dwangsommen is verjaard – aan welk verweer kennelijk ten grondslag ligt dat de dwangsommen, indien al verschuldigd geworden, in elk geval in een veel eerdere periode verschuldigd zijn geworden – moet worden verworpen. De conclusie is dat [appellant] uit hoofde van het vonnis van 20 november 2012 dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 10.000,= en dat
grief I in incidenteel appelterecht is voorgesteld.
werkelijkedoor hen gemaakte proceskosten. Een dergelijke vordering komt alleen voor toewijzing in aanmerking indien sprake is van misbruik van procesrecht en daarom van onrechtmatig handelen. [geïntimeerden] hebben echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [appellant] – hoewel dat gelet op de vele procedures die inmiddels door hem zijn en, blijkens daartoe strekkende mededelingen van zijn kant ter zitting in hoger beroep, nog zullen worden geïnitieerd, niet ondenkbaar is – misbruik van procesrecht heeft gemaakt, zodat een veroordeling van [appellant] tot betaling van de werkelijke proceskosten achterwege moet blijven. Daaruit volgt dat
grief III in incidenteel appelin zoverre faalt.
grief III in incidenteel appelin zoverre slaagt en dat
grief III in principaal appelfaalt.