In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van witwassen van een contant geldbedrag van € 11.600, dat op 8 mei 2013 te Schiphol werd aangetroffen. Tijdens de controle door de douane gaf de verdachte aan slechts € 2.000 bij zich te hebben, maar bij telling bleek het bedrag aanzienlijk hoger te zijn. De verdachte verklaarde dat zij naar Nederland was gekomen om traditionele Afrikaanse kleding te kopen, maar het hof oordeelde dat haar verklaring niet geloofwaardig was en dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.
Het hof overwoog dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat zij het geld had verdiend met tolkwerkzaamheden in Italië, maar uit onderzoek bleek dat deze werkzaamheden niet hadden plaatsgevonden. Het hof concludeerde dat het geldbedrag niet kon worden verklaard door legale inkomsten en dat het dus afkomstig moest zijn uit een misdrijf. De verdachte werd schuldig bevonden aan witwassen en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat niet voldeed aan de eisen van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, maar het hof besloot, gezien de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de straf te verminderen tot vier weken. Het hof verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 11.600 verbeurd. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de integriteit van het financieel verkeer.