In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, werd op 6 maart 2017 een wrakingsverzoek ingediend door de advocaat van de verdachte, mr. Y. Moszkowicz. Dit verzoek volgde op een zitting op 2 maart 2017, waar de voorzitter van de kamer, mr. Mijnsberge, een vraag stelde die door de verdachte en zijn raadsman als te stellig werd ervaren. De vraag betrof een OVC-gesprek waarin werd gesuggereerd dat de verdachte nog een bedrag van € 35.000,- verschuldigd zou zijn aan een derde. De verdachte ontkende deze beschuldiging en de raadsman stelde dat de voorzitter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door deze vraag op deze manier te formuleren.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. De beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter is gebaseerd op objectieve factoren en de omstandigheden van de zaak. De voorzitter heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij zich bewust was van de onduidelijkheid die zijn vraagstelling had veroorzaakt en dat hij deze direct had gecorrigeerd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de voorzitter in twijfel trokken.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de gang van zaken niet voldoende was om te concluderen dat de voorzitter vooringenomen was. De beslissing werd genomen door de drie rechters in de wrakingskamer, waarbij de voorzitter zijn uitspraak deed op de openbare zitting van 6 maart 2017.