ECLI:NL:GHAMS:2017:4731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
R 000728-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na inverzekeringstelling in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep op een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek werd ingediend door de verzoeker, die schadevergoeding van € 210,00 eiste van de Staat, als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling in een strafzaak met het parketnummer 23-003592-16. Het verzoekschrift is op 12 mei 2017 ingekomen en de advocaat-generaal heeft op 21 juni 2017 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Tijdens de openbare behandeling op 13 oktober 2017 is de verzoeker niet verschenen.

De beoordeling van het hof richtte zich op de omstandigheden van de inverzekeringstelling, die plaatsvond op 22 juni 2016 in verband met een verdenking van overtreding van artikel 208 van het Wetboek van Strafrecht. De verzoeker werd op 24 juni 2016 weer in vrijheid gesteld. Tijdens zijn eerste verhoor ontkende hij te hebben geweten dat het geld vals was, maar in eerdere verklaringen had hij wel degelijk erkend dat hij vals geld had uitgegeven. Het hof concludeerde dat de verzoeker de inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten had, gezien zijn bekennende verklaringen.

Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, en de beschikking werd op 27 oktober 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000729-17 (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-003592-16
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. A.H.J. Raaijmakers, [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 210,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 12 mei 2017 ingekomen.
Op 21 juni 2017 heeft de advocaat-generaal schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 13 oktober 2017 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
Verzoeker is niet verschenen.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Verzoeker is op 22 juni 2016 om 23:34 uur in verzekering gesteld in verband met een verdenking van overtreding van artikel 208 van het Wetboek van Strafrecht. Op 24 juni 2016 is verzoeker weer in vrijheid gesteld.
Bij zijn eerste verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling op 22 juni 2016 heeft verzoeker ontkend te hebben geweten dat het geld vals was, zoals door de raadsvouw is gesteld. Daarvoor, onderweg naar het cellencomplex (p. 07) alsmede bij de voorgeleiding voor de hulpofficier (p. 04) heeft verzoeker echter verklaard dat hij inderdaad vals geld had uitgegeven respectievelijk dat hij wist dat het geld vals was. Dat deze verklaringen misschien onjuist zijn geverbaliseerd, is niet meer dan een suggestie van de advocaat, die bovendien niet in overeenstemming is met de verklaring van verzoeker bij dat eerste verhoor en op 23 juni 2016, namelijk dat hij de (eerdere) bekennende verklaring verzonnen had.
Gelet op deze bekennende verklaringen heeft verzoeker de inverzekeringstelling aan zich zelf te wijten gehad en acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, H.A. van Eijk en M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 27 oktober 2017.