ECLI:NL:GHAMS:2017:5295

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.197.922/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en buitengerechtelijke ontbinding door opdrachtgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X], handelend onder de naam [X], tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde] door [X]. [X] heeft in opdracht van [geïntimeerde] diverse werkzaamheden verricht en hiervoor facturen gestuurd. [geïntimeerde] heeft een deel van deze facturen betwist en uiteindelijk de overeenkomst als ontbonden beschouwd, onder andere vanwege intimidatie door onbekenden die [geïntimeerde] aanspoorden om de openstaande facturen te betalen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de grieven van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten en dat de buitengerechtelijke ontbinding door [geïntimeerde] gegrond is. Het hof gelast een meervoudige comparitie van partijen om de verschillende geschilpunten en posten te bespreken. De zaak betreft onder andere de betaling van facturen, de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden en de gevolgen van de ontbinding van de overeenkomst. Het hof heeft de beslissing aangehouden en zal partijen oproepen voor een comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.197.922/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3731456 CV EXPL 15-4
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2017
inzake
[appellant], handelend onder de naam [X] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.J. Kunst te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 6 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2016, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel houdende wijziging/vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
- akte uitlating producties zijdens [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [X] zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten. In het incidenteel appel heeft [X] geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis voor zover door [geïntimeerde] bestreden, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten en met rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal appel geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten. In het incidenteel appel heeft hij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de vordering van [X] en toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] zoals in hoger beroep gewijzigd, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten, inclusief de nakosten en met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, behelzen die feiten het volgende.
2.1
[X] heeft vanaf begin 2014 in opdracht van [geïntimeerde] diverse werkzaamheden verricht aan diens woning.
2.2
[X] heeft [geïntimeerde] voor die werkzaamheden facturen gezonden. [geïntimeerde] heeft een bedrag van ongeveer € 30.000,= voldaan. De volgende vijf facturen heeft [geïntimeerde] niet voldaan:
- F-2014-515 d.d. 1 juni 2014 ten bedrage van € 250,= inzake keukenkasten;
- F-2014-518 d.d. 19 juni 2014 ten bedrage van € 1.190,= inzake keukenlades;
- F-2014-519 d.d. 19 juni 2014 ten bedrage van € 150,= inzake ladegeleiders badkamer;
- F-2014-526 d.d. 30 juli 2014 ten bedrage van € 1.250,= inzake ombouwkast;
- F-2014-527 d.d. 30 juli 2014 ten bedrage van € 3.590,= inzake keuken.
In totaal gaat het om een bedrag van € 6.430,=.
2.3
Bij e-mail bericht van 7 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] aan [X] laten weten de facturen te betwisten. Hij heeft aangevoerd dat er geen getekende offerte was voor de ombouw van de koelkast in de keuken. Verder zei [geïntimeerde] niet tevreden te zijn over het resultaat wegens gaten in de muur en de gebruikte houtsoorten. [geïntimeerde] stelde ook voor de door [X] aangebrachte keukenfronten nooit een offerte te hebben ontvangen. Daarnaast verweet [geïntimeerde] [X] tijdens de werkzaamheden schade te hebben veroorzaakt aan het interieur van de woning.
2.4
Nadat partijen nog reacties over en weer hebben gezonden heeft [geïntimeerde] bij brief van zijn advocaat van 15 september 2014 aan [X] gemeld dat hij de overeenkomst als ontbonden beschouwt.
2.5
Betaling van de hiervoor bedoelde door [X] gezonden facturen is, ook nadat partijen al dan niet via hun advocaten hebben gecorrespondeerd, uitgebleven.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 23 december 2014 heeft [X] op grond van door hem verrichte werkzaamheden betaling gevorderd van het onder 2.2 genoemde bedrag van € 6.430,=, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente. [geïntimeerde] heeft de vordering weersproken en daartoe aangevoerd, samengevat, dat hij voor sommige van de verrichte werkzaamheden geen opdracht heeft verleend en dat voor het overige de desbetreffende overeenkomsten door hem rechtsgeldig zijn ontbonden en dus geen grondslag meer bieden voor een vordering tot betaling. In reconventie heeft [geïntimeerde] , naar de kern genomen, terugbetaling gevorderd van een aantal door hem betaalde bedragen alsmede vergoeding van schade, ten dele op te maken bij staat. [X] heeft deze vorderingen weersproken.
3.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, die, voor zover in geding, kennelijk in regie door [X] is uitgevoerd, waarmee partijen een, juridisch gezien, onzeker pad hebben betreden, terwijl de werkzaamheden voor een deel hebben bestaan in de renovatie van een verouderde bestaande inrichting, waarbij gaandeweg en bij voortschrijdend inzicht de handelwijze ten aanzien van de aangetroffen situatie mede de contractuele relatie van partijen beheerste. Tegen deze achtergrond heeft de kantonrechter de vijf onbetaald gebleven facturen en de vorderingen van [geïntimeerde] beoordeeld. In conventie heeft de kantonrechter € 3.690,= toewijsbaar geoordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter het beroep op ontbinding afgewezen vanwege het ontbreken van een ingebrekestelling en een bedrag van € 998,52 toegewezen als schadevergoeding vanwege vlekken op de muren van de woning. De kosten van het geding in conventie en reconventie zijn gecompenseerd.
3.3
Tegen de beslissingen van de kantonrechter en de gronden waarop die berusten heeft [X] drie grieven aangevoerd en [geïntimeerde] zes grieven.
3.4
Het hof ziet aanleiding te beginnen met de eerste twee grieven van [geïntimeerde] , aangezien die grieven een algemene strekking hebben. Alle overige principale en incidentele grieven hebben betrekking op specifieke werkzaamheden en posten.
3.5
Met
grief 1in incidenteel appelbestrijdt [geïntimeerde] het hiervoor weergegeven oordeel van de kantonrechter dat partijen één overeenkomst van aanneming hebben gesloten, die in regie is uitgevoerd en waarvan de inhoud gaandeweg is aangepast aan de aangetroffen situatie. Deze grief slaagt. [X] heeft niet betwist dat het tussen partijen de gewoonte was dat [X] - naar [X] stelt omdat [geïntimeerde] zicht wilde houden op de kosten - voor alle opgedragen werkzaamheden, ook de kleinere, een afzonderlijke offerte uitbracht en door [geïntimeerde] liet accorderen. Iedere geaccordeerde offerte is dan te beschouwen als een afzonderlijke (overeenkomst van) opdracht. Van een afspraak dat de werkzaamheden in regie werden uitgevoerd, dat wil zeggen: niet voor een vaste prijs maar tegen een vergoeding van daadwerkelijk gemaakte materiaalkosten en uren, is het hof in het geheel niets gebleken. Evenzeer terecht maakt [geïntimeerde] bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat partijen een, juridisch gezien, onzeker pad zijn gaan bewandelen. Door het vooraf uitbrengen en accorderen van offertes werd die onzekerheid beperkt.
3.6.1
Grief 2 in incidenteel appelgaat over de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomsten door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] beroept zich erop dat hij, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, ten tijde van die ontbinding niet meer gehouden was [X] in de gelegenheid te stellen tot het verrichten van (herstel)werkzaamheden, ten eerste omdat (de familie van) [geïntimeerde] naar aanleiding van het onbetaald laten van de facturen van de zijde van [X] is geïntimideerd en ten tweede omdat [X] in de loop der tijd heeft getoond volstrekt incapabel te zijn. [X] betwist opdracht te hebben gegeven tot de door [geïntimeerde] beschreven intimidatie. Hij bestrijdt eveneens blijk te hebben gegeven van ondeskundigheid.
3.6.2
[X] bestrijdt niet dat, zoals [geïntimeerde] stelt, op 14 september 2014 twee mannen naar de woning van [geïntimeerde] zijn gekomen en tegen de echtgenote van [geïntimeerde] hebben gezegd dat het maar beter zou zijn als de openstaande facturen direct zouden worden betaald. [X] bestrijdt slechts dat deze twee mannen in zijn opdracht hebben gehandeld. Hij heeft echter geen verklaring gegeven voor het feit dat de mannen op de hoogte waren van het onbetaald zijn van de facturen en van het adres van [geïntimeerde] en evenmin heeft hij toegelicht wie die mannen waren, hoewel [geïntimeerde] een foto heeft overgelegd van de (bedrijfs)wagen waarin de mannen zich verplaatsten en [X] niet heeft gesteld de mannen niet te kennen. Het hof verwerpt dan ook het standpunt van [X] dat de intimidatie hem niet zou kunnen worden aangerekend. Onder de gegeven omstandigheden kon niet van [geïntimeerde] worden gevergd dat hij [X] nog in zijn woning zou toelaten om herstelwerkzaamheden te verrichten. Nu [X] de gestelde grond voor de ontbinding onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, wordt niet toegekomen aan zijn bewijsaanbiedingen. In de brief van 15 september 2014 is op deze grond dan ook terecht de ontbinding van de overeenkomsten van partijen ingeroepen. Ook de tweede grief in incidenteel appel is dus terecht voorgedragen.
3.7
Met betrekking tot die ontbinding overweegt het hof als volgt. Partijen hebben, zoals hiervoor reeds werd overwogen, met elkaar een aantal afzonderlijke overeenkomsten van opdracht gesloten. Een aantal van die opdrachten (in ieder geval die met betrekking tot de vloeren, de voordeur, de trap, de inloopkast en de badkamermeubels met uitzondering van de ladegeleiders) was ten tijde van de brief van 15 september 2014 reeds afgewikkeld in de zin dat de werkzaamheden volledig waren verricht, gefactureerd en betaald. Ontbinding van die overeenkomsten zou zinledig zijn, omdat de uit de ontbinding voortvloeiende verplichtingen tot ongedaanmaking tegen elkaar zouden wegvallen. Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld ook deze overeenkomsten te ontbinden, moet de ontbinding worden afgewezen wegens het ontbreken van goede grond. Dat is slechts anders als in dit geding komt vast te staan dat [X] bepaalde opdrachten gebrekkig heeft uitgevoerd. In dat geval is de gebrekkigheid van invloed op de waarde van de door [X] verrichte en na de ontbinding ongedaan te maken prestatie.
3.8
Daarmee komt het hof aan de bespreking van de afzonderlijke posten die partijen over en weer hebben opgevoerd. In de bespreking hieronder van de standpunten van partijen zal geen melding meer worden gemaakt van het hierboven reeds verworpen standpunt van [X] dat hij niet in verzuim is geraakt en de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden.
3.9
In hoger beroep zijn de volgende posten van de zijde van [X] aan de orde.
keukenkasten
3.9.1
[X] vordert betaling van het factuurbedrag van € 250,=. De kantonrechter heeft dit bedrag als onvoldoende betwist toegewezen.
In hoger beroep (grief 4 in incidenteel appel) heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [X] dit bedrag heeft gefactureerd voor het reinigen en polijsten van de keukenkasten, hoewel hij, na een klacht van [geïntimeerde] over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden, tevergeefs heeft getracht de werkzaamheden alsnog correct uit te voeren en in zijn e-mail van 9 juni 2014 (bijlage 6 bij productie 3 in eerste aanleg zijdens [X] ) heeft bevestigd dat de keukenkasten niet kunnen worden gepolijst. De “mogelijk andere oplossing” waarvan in die mail sprake is, is nimmer uitgevoerd. De overeenkomst is inmiddels ontbonden, de waarde van de verrichte prestatie is nihil en de vordering tot betaling moet alsnog worden afgewezen, aldus [geïntimeerde] .
[X] heeft betwist gebrekkig werk te hebben geleverd. Hij stelt na de e-mail van 9 juni 2014 en een klacht van [geïntimeerde] op14 juni 2014 over het resultaat, de kasten nogmaals te hebben gereinigd en vervolgens “niets meer daarover [te hebben] gehoord totdat [geïntimeerde] de factuur heeft ontvangen”.
keukenlades
3.9.2
[X] vordert betaling van het factuurbedrag van € 1.190,=. De kantonrechter heeft deze post als erkend toegewezen.
In hoger beroep (grief 5 in incidenteel appel) voert [geïntimeerde] het volgende aan. Deze factuur en die voor de keuken ten bedrage van € 3.590,= zijn beide gebaseerd op dezelfde offerte ten bedrage van € 2.940,=. Ten onrechte heeft [X] het bedrag verdeeld over twee facturen, want tussentijdse betaling is niet overeengekomen. De werkzaamheden in de keuken vormen één opdracht. Voor het overige beroep [geïntimeerde] zich op het verweer met betrekking tot de keuken.
[X] voert aan dat hij twee facturen heeft uitgebracht, omdat na de aanvankelijke offerte meermalen opdracht is gegeven voor meerwerk en veranderingen. [geïntimeerde] heeft geen goede reden om deze factuur niet te voldoen, want partijen zijn het erover eens dat deze werkzaamheden volgens opdracht zijn verricht, aldus [X] .
ladegeleiders badkamer
3.9.3
[X] vordert betaling van het factuurbedrag van € 150,=. De kantonrechter heeft deze post afgewezen op grond van de overweging dat deze kosten reeds begrepen moeten worden geacht in de kosten van het opknappen van de badkamermeubels.
In hoger beroep betoogt [X] (grief 1 in principaal appel) dat de vervanging van de ladegeleiders geen onderdeel uitmaakte van de geaccordeerde offerte ter zake van de reiniging en behandeling van de badkamermeubels (productie H1 zijdens [X] in hoger beroep) en dat [geïntimeerde] daartoe later pas opdracht heeft gegeven (productie H2 zijdens [X] in hoger beroep), nadat de ladegeleiders in de keuken waren vervangen.
[geïntimeerde] voert hier tegenover aan dat hij heeft mogen aannemen dat het plaatsen van (de door hemzelf aangeschafte) nieuwe ladegeleiders begrepen was in de offerte van € 1.250,= voor het herstel van twee badkamermeubels en -lades, gelet op het feit dat [X] voor deze werkzaamheden geen aparte offerte heeft uitgebracht en [X] niet heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging door meerwerk.
ombouwkast
3.9.4
[X] vordert betaling van het factuurbedrag van € 1.250,=. De kantonrechter heeft deze post toegewezen op grond van de overweging, geparafraseerd, dat deze kast geacht moet worden onderdeel te hebben uitgemaakt van de opdracht en dat [geïntimeerde] , als hij ongelukkig was met het resultaat, [X] in de gelegenheid had moeten stellen tot herstel.
In hoger beroep (grief 6 in incidenteel appel) betwist [geïntimeerde] voor deze ombouwkast opdracht te hebben gegeven. De kast is tijdens de vakantie van [geïntimeerde] , in diens afwezigheid, vervaardigd, hoewel [X] wist dat [geïntimeerde] en zijn echtgenote daarover nog twijfelden. Subsidiair beroept [geïntimeerde] zich op de ontbinding van de overeenkomst; de kast moet geheel opnieuw worden gemaakt en heeft geen waarde voor [geïntimeerde] . In dit verband beroept [geïntimeerde] zich op de inhoud van een in zijn opdracht door R.A. Boom (hierna: Boom) opgemaakt expertiserapport. Meer subsidiair betwist [geïntimeerde] de hoogte van de factuur, omdat de daarin opgenomen materialen niet door [X] zijn geleverd, maar eigendom waren van [geïntimeerde] zelf.
[X] stelt mondeling opdracht te hebben gekregen voor het vervaardigen van de ombouwkast. Hij wijst op de met [geïntimeerde] gevoerde gesprekken (productie H5 zijdens [X] in hoger beroep) waarin hij [geïntimeerde] een update heeft gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden en waarin ook de ombouwkast is genoemd, waarna [geïntimeerde] reageerde met de opmerking “er is goed gewerkt zo te zien”, zonder te protesteren. Tegenover het beroep op ontbinding beroept [X] zich op ongerechtvaardigde verrijking.
keuken
3.9.5
[X] vordert betaling van het factuurbedrag van € 3.590,=. De kantonrechter heeft hiervan een bedrag van € 1.000,= toegewezen op grond van de overweging dat vast staat dat het gebruikte hout is gaan kromtrekken, terwijl van een keuken mag worden verwacht dat die bestand is tegen vocht, zodat de conclusie moet zijn dat ondeugdelijke materialen zijn gebruikt. De waarde van de niet gebrekkige onderdelen is door de kantonrechter geschat op het toegewezen bedrag.
[X] (grief 2 in principaal appel) en [geïntimeerde] (grief 5 in incidenteel appel) zijn beiden tegen deze beslissing opgekomen.
[X] bestrijdt ondeugdelijke materialen te hebben gebruikt. Volgens hem is de oorzaak van het kromtrekken gelegen in de aanwezigheid van vocht in de woning of gebrekkig onderhoud. Voorts meent [X] dat [geïntimeerde] de omvang van de gebreken niet heeft duidelijk gemaakt en beroept hij zich op schending van de klachtplicht (6:89 BW) nu voor het eerst bij conclusie van antwoord is geklaagd. Voor alle gefactureerde extra werkzaamheden heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven en het was evident dat dat meerwerk tot hogere kosten zou leiden. [geïntimeerde] veranderde steeds van gedachten en [X] had al een keer de kosten van een eerdere wijziging en het vervaardigen van 14 nieuwe frontjes voor eigen rekening genomen. Het kon redelijkerwijs niet van [X] worden gevergd dat hij dat bij aanhoudende wijzigingen zou blijven doen. Bij het schrijven van [X] van 25 augustus 2014 (producties 3 zijdens [X] in eerste aanleg) heeft [X] dat ook duidelijk aan [geïntimeerde] medegedeeld. Voor het geval wordt aangenomen dat voor de extra werkzaamheden geen opdracht is verleend, beroept [X] zich op ongerechtvaardigde verrijking.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [X] voor de werkzaamheden die zijn opgenomen in de factuur “keuken” een substantieel hoger bedrag gefactureerd (€ 3.590,=) dan was overeengekomen (€ 1.750,=). Op die factuur staan werkzaamheden vermeld die ontbreken op de offerte. Niet voor al die werkzaamheden is opdracht gegeven. Ook is daarvoor geen prijs overeengekomen en heeft [X] niet gewezen op de prijsverhogingen die uit de toevoegingen voortvloeiden. [geïntimeerde] mocht dan ook ervan uitgaan dat de wijzigingen in de overeengekomen prijs waren inbegrepen. Bovendien heeft [X] voor de frontjes een hogere stuksprijs gehanteerd dan waarvan in de offerte werd uitgegaan, terwijl in de e-mails van 5 en 9 juni 2014 (bijlage 6 bij productie 3 zijdens [X] in eerste aanleg) was overeengekomen dat de geoffreerde prijs niet zou worden aangepast na de wijzingen in de gewenste uitvoering van de frontjes. Ook zijn er zonder overleg in plaats van de geoffreerde 14 frontjes uiteindelijk 23 frontjes gefactureerd. Voorts stelt [geïntimeerde] dat bij het vervaardigen van de keukenonderdelen door [X] de verkeerde materialen zijn gebruikt, waardoor de onderdelen krom trekken. Een keuken moet bestand zijn tegen vocht en [geïntimeerde] heeft de keuken op een normale manier behandeld. Voor de omvang van de gebreken verwijst [geïntimeerde] naar de door hem overgelegde foto’s en de offerte van [A] Keukens (producties 11 resp. 9 zijdens [geïntimeerde] in eerste aanleg). Kort nadat de frontjes na de plaatsing zijn gaan werken heeft hij bij [X] geprotesteerd, aldus [geïntimeerde] . Bovendien is volgens hem artikel 6:89 BW niet meer relevant, nu de overeenkomst is ontbonden.
3.1
Van de zijde van [geïntimeerde] zijn in hoger beroep de volgende posten aan de orde.
schilderkosten
3.10.1
[geïntimeerde] vordert een bedrag van € 998,52 voor schilderkosten die hij stelt te hebben moeten maken ten gevolge van vlekken die [X] volgens hem heeft gemaakt op de muren van de woning. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
[X] bestrijdt (grief 3 in principaal appel) dat hij, zoals [geïntimeerde] stelt, olievlekken heeft gemaakt op de muur bij de trappen. Een door hem olievlekje op het plafond in de kleedruimte heeft hij zelf hersteld in opdracht van [geïntimeerde] (e-mail van 5 juni 2014, bijlage 6 bij productie 3 zijdens [X] in eerste aanleg).
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven aan [X] om de vlek in de kleedruimte over te verven. [X] heeft dat niet netjes gedaan, waardoor het plafond nu niet strak gedekt is. Daarnaast is [X] ook aansprakelijk voor de olievlekken bij de trappen, omdat in de desbetreffende periode in de woning alleen werkzaamheden zijn uitgevoerd door [X] . [geïntimeerde] verwijst in dit verband naar een verklaring van de schilder [B] (productie 4 zijdens [geïntimeerde] in eerste aanleg).
traptreden
3.10.2
[geïntimeerde] vordert (primair) een bedrag van € 1.698,30 op grond van een ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van de overeenkomst ter zake van de traptreden of (subsidiair) € 849,15 op de grond dat [X] de helft van de in rekening gebrachte werkzaamheden niet daadwerkelijk heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering met betrekking tot de traptreden afgewezen op grond van zijn oordeel dat [geïntimeerde] [X] in gebreke had moeten stellen.
In hoger beroep (grief 3 in incidenteel appel) bestrijdt [geïntimeerde] dit oordeel. Ook stelt hij tijdig te hebben geklaagd, namelijk reeds in een confraternele brief van 9 oktober 2014, nadat het gebrek in de periode na de oplevering gaandeweg zichtbaar was geworden. [geïntimeerde] wijst op het rapport van Boom, waaruit blijkt dat de traptreden en plateaus onvoldoende zijn geschuurd en dat [X] de helft van de gefactureerde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd (zoals demontage en schuren en oliën onderzijde). De door Boom geraamde herstelkosten overstijgen het door [geïntimeerde] betaalde bedrag, zodat de waarde van de prestatie voor [geïntimeerde] nihil is.
[X] beroept zich in hoger beroep in het algemeen op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, waardoor hij in zijn bewijspositie is geschaad. Ten tijde van het onderzoek door Boom, tweeëneenhalf jaar na beëindiging van de werkzaamheden, was de situatie niet meer zoals ten tijde van de oplevering. Op deze grond bestrijdt [X] ook de bevindingen van Boom. Voorts voert [X] in het bijzonder met betrekking tot de traptreden aan dat de door [geïntimeerde] gestelde gebreken voortvloeien uit afspraken die partijen hebben gemaakt; de traptreden zijn welbewust niet gedemonteerd in verband met de constructie van de leuning en de staat van de treden en vanwege dat laatste (scheuren) is ook de onderkant niet behandeld. Blijkens de e-mails van 3 juni en 9 juni 2014 (productie H2 zijdens [X] in hoger beroep, resp. bijlage 6 bij productie 3 zijdens [X] in eerste aanleg) was [geïntimeerde] hiermee akkoord.
witte vloeren
3.10.3
[geïntimeerde] vordert (primair) vergoeding van schade ad € 1.940,=, veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ter zake van de witte vloeren of (subsidiair) een bedrag van € 1.737,50 uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van die overeenkomst. De kantonrechter heeft de vordering met betrekking tot de witte vloeren afgewezen op grond van zijn oordeel dat [geïntimeerde] [X] in gebreke had moeten stellen.
In hoger beroep (grief 3 in incidenteel appel) bestrijdt [geïntimeerde] dit oordeel. Hij voert aan dat eerst enige tijd na de oplevering permanente gele vlekken zijn ontstaan. [X] had [geïntimeerde] moeten waarschuwen dat de door hem toegepaste behandeling het risico meebracht op het ontstaan van dit soort vlekken, hetgeen hij heeft nagelaten. In de eerdergenoemde confraternele brief van 9 oktober 2014 is hierover reeds geklaagd. Boom heeft de kosten van herstel geraamd op € 1.940,=, hetgeen meer is dan het bedrag van € 1.737,50 dat [geïntimeerde] voor de werkzaamheden van [X] heeft betaald. De waarde van de verrichte prestatie is dan ook nihil, aldus [geïntimeerde] .
[X] beroept zich in hoger beroep in het algemeen op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, waardoor hij in zijn bewijspositie is geschaad. Ten tijde van het onderzoek door Boom, tweeëneenhalf jaar na beëindiging van de werkzaamheden, was de situatie niet meer zoals ten tijde van de oplevering. Op deze grond bestrijdt [X] ook de bevindingen van Boom. Voorts voert [X] in het bijzonder met betrekking tot de witte vloeren aan dat de gele vlekken bij de aanvang van de werkzaamheden reeds aanwezig waren. Hij verwijst naar door hem overgelegd fotomateriaal (productie H4 in hoger beroep). Hij heeft [geïntimeerde] gewaarschuwd dat om die vlekken te verwijderen de hele vloer moest worden geschuurd, maar dat wilde [geïntimeerde] niet.
voordeur
3.10.4
[geïntimeerde] vordert een bedrag van € 220,= uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van de overeenkomst ter zake van de behandeling van de voordeur. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen op grond van zijn oordeel dat [geïntimeerde] [X] in gebreke had moeten stellen.
In hoger beroep (grief 3 in incidenteel appel) bestrijdt [geïntimeerde] dit oordeel. Hij voert aan dat uit het rapport van Boom onomstotelijk blijkt dat [X] de deur met een onjuist product heeft behandeld: de gebruikte olie komt los van het hout en verbleekt. De hele deur moet volgens Boom opnieuw worden behandeld, waarvan de kosten een veelvoud zijn van het betaalde bedrag van € 220,=. De waarde van de geleverde prestatie is dus nihil, aldus [geïntimeerde] . In de eerdergenoemde confraternele brief van 9 oktober 2014 is reeds over de deur geklaagd.
[X] beroept zich in hoger beroep in het algemeen op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, waardoor hij in zijn bewijspositie is geschaad. Ten tijde van het onderzoek door Boom, tweeëneenhalf jaar na beëindiging van de werkzaamheden, was de situatie niet meer zoals ten tijde van de oplevering. Op deze grond bestrijdt [X] ook de bevindingen van Boom. Voorts voert [X] in het bijzonder met betrekking tot de voordeur aan dat hout een natuurproduct is dat regelmatig onderhoud behoeft, dat voor zover [X] bekend na de oplevering niet heeft plaatsgehad. De eventuele geconstateerde gebreken kunnen dan ook niet aan [X] worden toegerekend, meent hij.
vloer begane grond
3.10.5
[geïntimeerde] vordert (primair) vergoeding van schade ten bedrage van € 623,88, veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de vloer op de begane grond of (subsidiair) datzelfde bedrag uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van die overeenkomst.
De kantonrechter heeft de op deze vloer betrekking hebbende vordering tot schadevergoeding afgewezen op grond van zijn oordeel dat [geïntimeerde] [X] in gebreke had moeten stellen.
In hoger beroep (grief 3 in incidenteel appel) voert [geïntimeerde] aan dat uit het rapport van Boom blijkt dat de afwerking van de vloer te wensen overlaat: de profielen zijn niet juist gezaagd en geplaatst, het luik is niet te openen en is gaan bollen, de plinten zijn niet juist gezet en de vloer rondom de twee pilaren is niet afgewerkt. Boom heeft de herstelkosten begroot op € 623,88. In de eerdergenoemde confraternele brief van 9 oktober 2014 is reeds over deze vloer geklaagd.
[X] beroept zich in hoger beroep in het algemeen op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, waardoor hij in zijn bewijspositie is geschaad. Ten tijde van het onderzoek door Boom, tweeëneenhalf jaar na beëindiging van de werkzaamheden, was de situatie niet meer zoals ten tijde van de oplevering. Op deze grond bestrijdt [X] ook de bevindingen van Boom. Voorts voert [X] in het bijzonder met betrekking tot de vloer op de begane grond aan dat alle werkzaamheden aan de vloer in nauw overleg met [geïntimeerde] zijn uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft zelf voor de kleur van de profielen en voor de afwerking rond de pilaar gekozen. [X] betwist met betrekking tot het dilatatieprofiel, het luik en de plinten kunstfouten te hebben gemaakt. Over het luik, de hoekprofielen en de plinten heeft [geïntimeerde] ook nooit eerder geklaagd. De door Boom waargenomen open knoestjes zijn ontstaan doordat gedurende twee jaar geen onderhoud aan de vloer heeft plaatsgevonden, terwijl die vloer wel werd gebruikt.
rapport R.A. Boom
3.10.6
Voor het eerst in hoger beroep vordert [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 1.283,42 ter zake van de kosten van de inspectie en het rapport van R.A. Boom, die volgens hem noodzakelijk waren in verband met de gebrekkigheid van de prestaties van [X] . [X] betwist schadeplichtig te zijn en bestrijdt dat aan het rapport van Boom, dat tweeëneenhalf jaar na beëindiging van de werkzaamheden is opgemaakt, enige waarde toekomt.
vloer tweede verdieping
3.10.7
Voor het eerst in hoger beroep vordert [geïntimeerde] (primair) vergoeding van schade ten bedrage van € 2.750,= veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de vloer op de tweede verdieping, of (subsidiair) een bedrag van € 1.995,= uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van die overeenkomst.
[geïntimeerde] voert aan dat Boom in het kader van zijn onderzoek naar de eerdergenoemde werkzaamheden ook de overige werkzaamheden van [X] heeft gekeurd, waarbij is gebleken dat de vloer op de tweede verdieping niet goed is geschuurd en geolied, waardoor vochtplekken zijn ontstaan die moeilijk of niet zijn te verwijderen. Ook zijn bij het schuren open knoesten ontstaan, die hadden moeten worden gestopt. Boom adviseert de hele vloer opnieuw te schuren en te oliën en de knoesten te vullen, waarvan de kosten zijn geraamd op € 2.750,=. Dit bedrag is hoger dan het bedrag van € 1.995,= dat [geïntimeerde] heeft betaald voor de werkzaamheden aan deze vloer. Omdat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [X] reeds bij brief van 15 september 2014 is ontbonden, had protesteren geen zin meer, aangezien [X] niet meer hoefde te worden toegelaten tot herstel. Aan [X] komt derhalve geen beroep toe op artikel 6:89 BW.
[X] meent dat [geïntimeerde] , door eerst na het onderzoek door Boom over de onderhavige werkzaamheden te klagen, artikel 6:89 BW heeft geschonden. Ook betwist [X] de waarde van de bevindingen van Boom, omdat die dateren van tweeëneenhalf jaar na het beëindigen van de werkzaamheden. Voorts voert hij aan dat de werkzaamheden aan deze vloer volgens de normen zijn uitgevoerd. Het betrof een bestaande vloer met gebruikssporen. De ruwheid van de vloer is ontstaan als gevolg van het achterwege laten van onderhoud in de periode tussen de oplevering en het onderzoek, in combinatie met de zeer vochtige omgeving en intensief gebruik. De knoesten zijn wel degelijk gevuld. Ten tijde van het afronden van de werkzaamheden waren er geen schuursporen of vlekken in de vloer, hetgeen blijkt uit de complimenten van [geïntimeerde] in diens e-mail van 27 mei 2014 (productie H6 zijdens [X] in hoger beroep).
inloopkast
3.10.8
Voor het eerst in hoger beroep vordert [geïntimeerde] (primair) vergoeding van schade ten bedrage van € 3.700,=, veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ter zake van de inloopkast, of (subsidiair) een bedrag van € 3.570,= uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van die overeenkomst.
[geïntimeerde] voert aan dat in het kader van het onderzoek door Boom is gebleken dat [X] de deuren en frontpanelen van de lades in de inloopkast onjuist heeft geolied, waardoor grote witte vlekken zijn ontstaan. Boom adviseert de deuren en frontpanelen opnieuw te behandelen en raamt de kosten daarvan op € 3.700,=. Dit bedrag is hoger dan het bedrag van € 3.570,= dat [geïntimeerde] heeft betaald voor de werkzaamheden aan deze kast. Omdat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [X] reeds bij brief van 15 september 2014 is ontbonden, had protesteren geen zin meer, aangezien [X] niet meer hoefde te worden toegelaten tot herstel. Aan [X] komt derhalve geen beroep toe op artikel 6:89 BW.
[X] meent dat [geïntimeerde] , door eerst na het onderzoek door Boom over de onderhavige werkzaamheden te klagen, artikel 6:89 BW heeft geschonden. Ook betwist [X] de waarde van de bevindingen van Boom, omdat die dateren van tweeëneenhalf jaar na het beëindigen van de werkzaamheden. Na zoveel tijd is niet meer te achterhalen, ook voor Boom niet, hoe de door hem genoemde witte vlekken zijn ontstaan. De werkzaamheden zijn op de juiste wijze uitgevoerd, aldus [X] .
badkamermeubels
3.10.9
Voor het eerst in hoger beroep vordert [geïntimeerde] (primair) vergoeding van schade ten bedrage van € 640,=, veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de badkamermeubels, of (subsidiair) betaling van € 640,= uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding van die overeenkomst, (primair en subsidiair) onder de bepaling dat indien de wasbakken en de kranen van de badkamermeubels gedemonteerd dienen te worden om de in het rapport van Boom geadviseerde herstelwerkzaamheden aan de badkamermeubels te kunnen verrichten, het bedrag van € 640,= te verhogen met de te maken loodgieterskosten ad € 490,=.
[geïntimeerde] voert aan dat het kader van het onderzoek door Boom is gebleken dat [X] bij de behandeling van de badkamermeubels een verkeerde olie heeft gebruikt, namelijk een soort die in het hout trekt, waardoor de meubels gevoelig blijven voor vocht en vlekken zijn ontstaan. Boom adviseert de meubels opnieuw te schuren en te oliën, waarvan de kosten zijn geraamd op € 640,=. Omdat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [X] reeds bij brief van 15 september 2014 is ontbonden, had protesteren geen zin meer, aangezien [X] niet meer hoefde te worden toegelaten tot herstel. Aan [X] komt derhalve geen beroep toe op artikel 6:89 BW.
[X] meent dat [geïntimeerde] , door eerst na het onderzoek door Boom over de onderhavige werkzaamheden te klagen, artikel 6:89 BW heeft geschonden. Ook betwist [X] de waarde van de bevindingen van Boom, omdat die dateren van tweeëneenhalf jaar na het beëindigen van de werkzaamheden. Voorts betwist [X] te weinig olie te hebben gebruik. Hij verwijst naar door hem overgelegd fotomateriaal (productie H7 in hoger beroep). Hij wijt de klachten aan onvoldoende onderhoud in de periode tussen de oplevering en het onderzoek, in combinatie met de zeer vochtige omgeving.
3.11
Het hof beschikt op dit moment nog niet over voldoende gegevens om over alle hiervoor omschreven posten een beslissing te nemen. Het hof zal daarom een verschijning van partijen gelasten. Tijdens die comparitie zullen partijen inlichtingen moeten verschaffen en zal een minnelijke regeling worden beproefd.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 3.11 omschreven doel;
bepaalt dat partijen binnen drie weken na heden op de rol hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende twee maanden kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.