ECLI:NL:GHAMS:2017:5616

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-004609-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuist invullen van aangiften omzetbelasting over meerdere jaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het opzettelijk onjuist invullen van aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat haar cliënt de intentie had om haar aangiften te herstellen voordat de Belastingdienst een boekenonderzoek zou instellen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte suppletieaangiften heeft ingediend nadat zij op de hoogte was van de onjuistheid van haar eerdere aangiften. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan belastingfraude, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had als accountant/administratieconsulent gewerkt en had door haar handelen het vertrouwen in de financiële sector geschaad. Het hof legde een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004609-16
datum uitspraak: 19 juli 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-993037-14 tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – kort gezegd – dat de verdachte de bedoeling heeft gehad vóór 1 juni 2013 haar aangiften te herstellen en dat de verdachte er pas op 31 mei 2013 van op de hoogte is geraakt dat de Belastingdienst een boekenonderzoek zou gaan instellen.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld dat de verdachte gebruik heeft willen maken van de inkeerregeling zoals bedoeld in artikel 69, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, door
– tijdig – de suppletieaangiften over de jaren 2008 tot en met 2010 in te dienen, waardoor het openbaar ministerie voor deze onjuiste aangiften niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 4 juni 2013 bij de Belastingdienst zijn ingekomen suppletieaangiften met dagtekening 30 mei 2013 van de verdachte betreffende omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010. Uit een e-mailbericht van [belastingdienst 1] , behandelfunctionaris bij de Belastingdienst, aan [belastingdienst 2] , controlemedewerker bij de Belastingdienst, van 14 mei 2013 is gebleken dat [belastingdienst 1] op diezelfde dag telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, waarbij [belastingdienst 1] een vooraankondiging voor een boekenonderzoek heeft gedaan. Verder staat in het e-mailbericht vermeld:
“Bijzonderheden: balansschulden ob..invorderingsachterstand, 2012 geen omzet aangegeven.. blijkens bestand arjo via ip adres wel activiteiten. Tevens afwijkend aangifte gedrag”.
Gezien de inhoud van dit e-mailbericht over de inhoud van het telefoongesprek tussen [belastingdienst 1] en de verdachte, heeft de verdachte, die toen accountant/administratieconsulent was, daartoe een opleiding heeft gevolgd en andere bedrijven ten aanzien van omzetbelastingproblematiek heeft geadviseerd, reeds op 14 mei 2013 de wetenschap gehad dat een boekenonderzoek 2012 zou worden gedaan en heeft zij toen redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit boekenonderzoek uitgebreid zou kunnen worden naar eerdere jaren dan 2012. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat uit haar administratie de oplopende schuld aan omzetbelasting naar voren komt. Naar het oordeel van het hof betekent dit dat de verdachte de suppletieaangiften heeft gedaan nadat zij wist dat de Belastingdienst bekend was of zou gaan worden met de onjuistheid van de eerdere aangiften omzetbelasting. Het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging wordt daarom verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, al dan niet handelend onder de naam [kantoor] , op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Utrecht en/of de gemeente Vleuten en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen, of een ander, althans alleen, (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) op naam van [kantoor] gestelde aangifte(n) voor de omzetbelasting over
  • het eerste kwartaal van 2008 en/of het tweede kwartaal van 2008 en/of het derde kwartaal van 2008 en/of het vierde kwartaal van 2008 en/of het eerste kwartaal van 2009 en/of het tweede kwartaal van 2009 en/of het derde kwartaal van 2009 en/of het eerste kwartaal van 2012 en/of het tweede kwartaal van 2012 en/of het derde kwartaal van 2012 en/of het vierde kwartaal van 2012 en/of
  • de maand oktober 2009 en/of de maand november 2009 en/of de maand december 2009 en/of de maand maart 2010 en/of de maand mei 2010 en/of de maand juni 2010 en/of de maand juli 2010 en/of de maand september 2010 en/of de maand januari 2011 en/of de maand februari 2011 en/of de maand maart 2011 en/of de maand april 2011 en/of de maand juni 2011 en/of de maand juli 2011 augustus en/of de maand september 2011 en/of de maand oktober 2011 en/of de maand november 2011 en/of de maand december 2011
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft zij en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur van de belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingediende aangifte(n) omzetbelasting over genoemde maanden en/of kwartalen (telkens) (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en/vermeld en/of doen opgeven en/of doen vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat zij over de periode 2008 tot en met 2012 op de aangiften omzetbelasting niet het juiste bedrag heeft ingevuld. Zij heeft in de periode bewust een te laag bedrag op de aangiften omzetbelasting ingevuld, omdat zij het bedrag dat zij aan de Belastingdienst was verschuldigd, niet kon voldoen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 in Nederland telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten op naam van [kantoor] gestelde aangiften voor de omzetbelasting over
  • het eerste kwartaal van 2008 en het tweede kwartaal van 2008 en het derde kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009 en het tweede kwartaal van 2009 en het derde kwartaal van 2009 en het eerste kwartaal van 2012 en het tweede kwartaal van 2012 en het derde kwartaal van 2012 en het vierde kwartaal van 2012 en
  • de maand oktober 2009 en de maand november 2009 en de maand december 2009 en de maand maart 2010 en de maand mei 2010 en de maand juni 2010 en de maand juli 2010 en de maand september 2010 en de maand januari 2011 en de maand februari 2011 en de maand maart 2011 en de maand april 2011 en de maand juni 2011 en de maand juli 2011 en de maand augustus 2011 en de maand september 2011 en de maand oktober 2011 en de maand december 2011
onjuist heeft gedaan, immers heeft zij telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst digitaal ingediende aangiften omzetbelasting over genoemde maanden en kwartalen te lage bedragen aan af te dragen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen strafblaf heeft en dat zij haar werk voor haar klanten altijd goed heeft gedaan. Er kan aansluiting worden gezocht bij de lagere taakstraf die door de politierechter is opgelegd, zodat de verdachte haar nieuwe baan kan behouden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het onjuist invullen van vele aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij deze strafbare feiten heeft gepleegd, terwijl zij als accountant/administratieconsulent werkzaam was. Door haar handelen heeft de verdachte het vertrouwen in de financiële sector ernstig geschaad en heeft zij bewerkstelligd dat bij haar voor ruim € 50.000,00 te weinig belasting werd geheven. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • ordner ZAA 2012 (A-3-II-1-1);
  • diverse bescheiden (A-3-II-1-2);
  • beschikking BD 2009 (A-3-II-2-1);
  • USB harddisk iomega inclusief adapter (A-Digi-01);
  • stuk over DSB bank Suriname (A-3-II-3-1).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V. Mul, mr. P.A.M. Hoek en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2017.